Blad 10 Reactie: Kennelijk gaat het vooral om de wijze van rege len om in zekere mate kassen toe te staan. Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat ter wille van een gewenste bestaansverbreding land bouwers de mogelijkheid krijgen om óp agrari sche bouwpercelen, naast bedrijfsgebouwen ook in zekere mate kassen te bouwen. Maar uitdruk kelijk gaat het hierbij niet om een ontwikke ling die naar glastuinbouwbedrijven moet lei den. Dat zou overigens ook niet passen binnen de voorschriften en de gehanteerde definitie van grondgebonden landbouw. Uit de voor eventuele kassen toelaatbare opper vlakte (namelijk maximaal 1000 m2wordt duide lijk dat het in relatie tot de toelaatbare be bouwde oppervlakte op een agrarisch bouwperceel slechts om een ondergeschikte tak gaat (die 10% van de totale bouwmogelijkheden kan beslaan) Hoewel niet direct te verwachten is dat van de ze mogelijkheid veel gebruik wordt gemaakt - de bedrijven in Leeuwarden zijn in hoofdzaak vee houderijen - mag gezien de looptijd van het be stemmingsplan een zekere verruiming in de be staansmogelijkheden als gewenst worden geacht. Het alleen koppelen van deze mogelijkheid aan enkele van de grondgebonden bedrijven (namelijk opengrondstuihbouw- of akkerbouwbedrijven) is een niet gerechtvaardigd onderscheid in de agrarische bedrijven, een onderscheid dat ook in strijd is met de wet. Ook van landbouwzijde wordt deze mogelijkheid ondersteund. Kennelijk ondersteunt de Inspectie de mogelijkheid trou wens op zich wel, maar vindt ze dat een "onder geschikte mate" aan glastuinbouw aan een vrij - stelling gebonden moet zijn, gekoppeld aan een grondgebonden productie. De Inspecteur geeft niet aan hoe groot die ondergeschiktheid dan moet zijn, terwijl - als betoogd - de koppeling aan een (specifieke) grondgebonden productie niet werkbaar en juridisch niet mogelijk is. Bovendien is een regeling bij vrijstelling (in plaats van bij recht) niet van andere invloed op het eerder in de zienswijze genoemde concen tratiebeleid van het Rijk. Resumerend kan worden vastgesteld dat er met het bestemmingsplan sprake is van een alleszins redelijke regeling die passende mogelijkheden biedt aan de landbouw. Voorstel: De zienswijze ongegrond verklaren. 3. Ministerie van Defensie, Dienst Gebouwen Werken en Ter reinen, Directie Noord te Zwolle Blad 11 De zienswijze van Defensie heeft betrekking op de op de vliegbasis opgenomen aanduiding "spoorwegen toegestaan" voor de voormalige goederenspoorlijn en de regeling van de veiligheidszonering rond de munitieopslag Beetgumermolen. Voormalige goederenspoorlijn In de zienswijze wordt allereerst bezwaar gemaakt tegen de aanduiding "spoorwegen toegestaan" voor het op de vliegba sis Leeuwarden gelegen gedeelte van de voormalige goederen spoorlijn Leeuwarden-Stiens en de daarbij behorende bestem mingsomschrijving. Opgemerkt wordt, dat deze voormalige spoorlijn reeds in 1996 buiten gebruik is gesteld en dat een revitalisering van de lijn niet alleen onwaarschijnlijk, maar inmiddels ook fysiek onmogelijk is. Zo blijkt uit een bij de ziens wijze gevoegde brief van RAILNED (8 mei 1996)dat het baanvakgedeelte, dat de vliegbasis doorkruist, reeds in 1996 voor sanering is vrijgegeven. Sedertdien zijn op diverse plaatsen (waaronder op de vlieg basis) de spoorrails daadwerkelijk verwijderd. Daardoor is het praktisch niet meer mogelijk om de spoorlijn opnieuw in gebruik te nemen. Het feit dat de concessie nog niet for meel is ingetrokken doet daar niet aan af. Dat komt door een complex en traag besluitvormingsproces. Bovendien is uit informatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat ook niet gebleken van concrete plannen. Gelet op één en ander wordt het door Defensie zeer onwense lijk geacht om in het bestemmingsplan een nevenbestemming op te nemen die niet in overeenstemming is met het bestaan de c.q. te verwachten of gewenste gebruik. Reactie: Het bestemmingsplan kent een regeling voor het spoorbaantje die in eerste instantie uit kaart- blad Al naar voren komt. Het spoortracé is na melijk als een aanduiding gelegd binnen de be stemmingen Agrarisch gebied en Militaire doel einden. Die twee bestemmingen zijn uiteraard de hoofdfunctie, maar daarbij is via een aandui ding "spoorweg toegestaan" het aanwezige spoorwegvak geregeld. Deze functie is evenwel ondergeschikt aan de hoofdfunctie en geeft daaraan ook nauwelijks beperkingen. De gemeente heeft nogmaals overwogen welke bestemming het beste recht doet aan de situatie ter plaatse en de gegroeide rechten. Uit informatie van Verkeer en Waterstaat (10 maart 2003) is gebleken dat dit ministerie naar verwachting op afzienbare termijn met een voor stel naar ProRail zal komen om de spoorlijn (conform het voorstel van de Directie Noord van het ministerie) aan te bieden aan betrokken partijen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2003 | | pagina 165