k p mg k p mg Variant Kenmerken Variant A: De basisvariant Een grondige zelfevaluatie waarbij burgers, maatschappelijke partners, het college, het managementteam en de gemeenteraad zijn betrokken. De uitkomsten zijn niet alleen gebaseerd op interne beelden, maar ook op de meningen van maatschappelijke partners en burgers. Een telefonische enquête kan deel uitmaken van het onderzoek. Deze variant is met name geschikt wanneer de gemeente een nog slechts een beperkt of gefragmenteerd beeld heeft van de eigen bestuurskwaliteit. Op basis van de gemeten bestuurskwaliteit wordt discussie gevoerd over verklarende factoren en gewenste oplossingsrichtingen. Variant B: De beperkte variant In deze variant worden maatschappelijke partners en burgers niet betrokken bij de zelfevaluatie. Het zwaartepunt ligt bij het college, het managementteam en de gemeenteraad. Deze variant is met name geschikt wanneer de gemeente al een goed beeld heeft van het oordeel dat externe partners en burgers hebben over de bestuurskwaliteit van de gemeente. De discussie concentreert zich op de verklarende factoren voor de gemeten bestuurskwaliteit en op de gewenste oplossingsrichtingen. Variant C: De minimale variant De zelfevaluatie wordt in deze variant uitgevoerd door de leden van het college en het managementteam. De gemeenteraad, burgers en maatschappelijke partners worden niet in het proces betrokken. Deze variant is met name geschikt wanneer de gemeente een goed en volledig beeld heeft van de bestuurskwaliteit, de verklarende factoren en van de gewenste oplossingsrichtingen maar deze gegevens nog eens tegen het licht wil houden. Nadat een keuze is gemaakt voor één van de varianten kan een concrete planning voor de uitvoering van de zelfevaluatie worden opgesteld. Ook moeten de gemeenteraad en de lokale samenleving worden geïnformeerd over het onderzoek en over de rol die zij daarin spelen. In alle varianten dient de gemeente voorafgaande aan stap 2 een 'opgavenprofiel' vast te stellen. Hiermee wordt gedoeld op het benoemen van de belangrijkste maatschappelijke opgaven en problemen waarvoor de gemeente staat. Wij achten het van groot belang dat het oordeel over de bestuurskwaliteit wordt gerelateerd aan de specifieke opgaven en ambities van gemeenten. De tweede stap in het zelfevaluatieproces is het verzamelen van informatie over de prestaties van de gemeente op de zes gebieden. In alle uitvoeringsvarianten wordt aan het college en het MT gevraagd om een vragenlijst in te vullen. Antwoorden dienen zoveel mogelijk te worden onderbouwd met concrete voorbeelden van beleidsvisies, evaluaties, monitors, effectmetingen en klanttevredenheidsonderzoeken. In de basisvariant worden daarnaast ook vragen voorgelegd aan de gemeenteraad en aan burgers en maatschappelijke organisaties. Daarbij moet worden gedacht aan een ronde tafelgesprek met belangengroepen, instellingen en bestuurlijke partners. Ook kan een telefonische enquête worden uitgevoerd onder burgers. Op basis van de verzamelde interne en externe informatie schetst de gemeente een beeld van de huidige bestuurskwaliteit ofwel de prestaties op de zes gebieden. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de mogelijke verschillen tussen het zelfbeeld van de gemeente (college en MT), de gemeenteraad en burgers en maatschappelijke organisaties. Als de prestaties van de gemeente eenmaal scherp in beeld zij gebracht, kan de aandacht worden verlegd naar het zoeken naar oorzaken/verklaringen voor deze prestaties en het benoemen van knelpunten. Dit gebeurt in alle uitvoeringsvarianten in een interne sessie met het college van b&w en het MT van de gemeente. In de eerste bijeenkomst staat de vraag naar de 'herkenning' van de uitkomsten naar de prestaties centraal en wordt een nadere analyse gemaakt van de sterke en zwakke punten in het functioneren van de organisatie. De belangrijkste uitkomst van deze bijeenkomst is een verdiept inzicht in sterke punten en mogelijke 'belemmeringen' voor optimale prestaties. Op basis van de uitkomsten van de eerste bijeenkomst bereidt de gemeente een tweede werkbijeenkomst voor, waarin de discussie over de oplossingsrichtingen centraal staat. Hierbij moet worden gedacht aan het doorvoeren van interne verbeteringen, het intensiveren van samenwerking en mogelijk ook herindeling. Aan deze bijeenkomst nemen opnieuw het college en het MT deel. De uitkomst van deze bijeenkomst is dat voor de belemmeringen concrete oplossingsrichtingen worden benoemd. Op basis van de tweede werkbijeenkomst bereidt de gemeente een eindrapportage voor. Het zelfevaluatierapport verschaft inzicht in de prestaties van de gemeente op de verschillende gebieden, bevat een analyse van de sterke punten en verbeterpunten in de organisatie en formuleert conclusies ten aanzien van de oplossingrichtingen. Gemeenten beslissen zelf of zij het zelfevaluatierapport in de gemeenteraad bediscussiëren. Dit laatste ligt wel voor de hand, aangezien de evaluatie er immers eerst en vooral bedoeld is om de discussie op lokaal niveau over (verbetering van) prestaties in gang te zetten. Het eindresultaat van de zelfevaluatie is dat elke gemeente in Fryslan beschikt over een scherp inzicht in de eigen prestaties, in de verklarende factoren en de mate waarin verschillende oplossingsrichtingen een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de bestuurskwaliteit. Ook kunnen concrete maatregelen en acties in gang worden gezet - al dan niet samen met andere gemeenten - om de prestaties te verbeteren. Provinsje Fryslan Zelfevaluatie Bestuurskwaliteit 11 december 2002 Tabel 4.1: de drie varianten in de opzet van de zelfevaluatie Stap 2: verzamelen informatie Zelfevaluatie bestuurskwaliteit 9 Provinsje Fryslan Zelfevaluatie Bestuurskwaliteit 11 december 2002 Stap 3: werkbijeenkomsten college en MT Stap 4: vaststellen eindrapport Zelfevaluatie bestuurskwaliteit 10

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2003 | | pagina 315