en dat zij "duidelijk te onderscheiden" zijn van het
omliggende gebied.
Reclamante merkt op dat blijkens de "Reactienota overleg ex
artikel 10 Bro en de mer - rapportage" de hier aan de orde
zijnde wijziging in het stedenbouwkundige concept het
gevolg is van het artikel 10 Bro 85 overleg met de
regionale inspecteur VROM. Reclamante geeft aan dat zij
niet vermag in te zien dat met deze wijziging wordt
tegemoet gekomen aan de overlegreactie van VROM. Reeds door
het gegeven dat het gehele bestemmingsvlak WU1 nog steeds
is bestemd voor woningbouw en 30 van de buiten de
buurtschappen te realiseren woningen mogen worden gebouwd
buiten de hiervoor genoemde 15 0 meter zone, is volgens
reclamante nog steeds niet voldaan aan de eis van een
zorgvuldig en intensief ruimtegebruik zoals die volgens het
nationaal ruimtelijk beleid in acht moet worden genomen in
stedelijke gebieden. Het nationaal ruimtelijk beleid dwingt
het gemeentebestuur tot het hanteren van hogere
woningaantallen per hectare dan thans is voorzien in het
ontwerp-bestemmingsplan
Reactie college b&w
Naar aanleiding van de opmerking van reclamante dat,
vanwege de thans in het bestemmingsplan opgenomen bepaling,
inhoudende dat 7 0 van het maximaal toegestane aantal
woningen welk buiten de buurtschappen dient te worden
gebouwd binnen een zone van 150 meter gerealiseerd dient te
worden, er geen fysiek onderscheid meer is te maken tussen
de buurtschappen en de daarom heen te realiseren woningen,
merken wij het volgende op
In artikel 3, onder D, lid 3, onder a, sub 2 is
nadrukkelijk bepaald dat binnen de buurtschappen de
gemiddelde woningdichtheid 25 tot 3 0 woningen dient te
bedragen. Buiten de buurtschappen zal de woningdichtheid
per ha veel geringer zijn. Dit leidt ertoe dat er een
overgangszone wordt gecreëerd tussen het voornamelijk open
buitengebied en het meer stedelijk karakter binnen de
buurtschappen. Dit overgangsgebied zal vanwege deze lage
woningdichtheid zorg dragen voor een royaal en groen
woonmilieu tussen het stedelijk gebied in de buurtschappen
en het omliggende "buitengebied"
Hierdoor wordt eveneens bereikt dat door met name de hoge
woningdichtheid en het meer stedelijk karakter van de
buurtschappen deze, in tegenstelling tot wat door
reclamante wordt gesteld, juist wel "een exclusief en
herkenbaar karakter" hebben en dat zij "duidelijk te
onderscheiden" zijn van het omliggende gebied.
De opmerking dat met de hiervoor genoemde aanpassing i.e.
door te bepalen dat 7 0 van de buiten de buurtschappen te
bouwen woningen binnen een zone van 150 meter vanaf de
buurtschap gerealiseerd dient te worden, nog niet wordt
voldaan aan de overlegreactie van VROM inzake een
zorgvuldig en intensief ruimtegebruik volgens het nationaal
30
ruimtelijk beleid, geeft aanleiding tot de navolgende
reactie
De gekozen systematiek i.e. het bestemmen van vrijwel de
totale binnen het bestemmingsplan gelegen gronden voor "Uit
te werken woondoeleinden" leidt tot een geringe
woningdichtheid per ha. Immers nu nog niet bekend is waar
de buurtschappen gerealiseerd gaan worden zijn alle
hiervoor in aanmerking komende gronden als zodanig bestemd.
Indien uitgegaan zou zijn van een gedetailleerde
bestemming, met een onderscheid in wonen, water en natte
natuur, zou de woningdichtheid per ha aanmerkelijk hoger
liggen.
Vanwege het feit dat thans de invulling van de toekomstige
functies nog niet bekend is, dient evenwel de gekozen
systematiek met-de inherent daaraan theoretisch lage
woningdichtheid/ha gehandhaafd te blijven. Anders dan
reclamante zijn wij dan ook van mening dat de gemiddelde
woningdichtheid per hectare, na de nadere uitwerking ex
artikel 11 WRO, in overeenstemming zal zijn met het
nationaal ruimtelijk beleid betreffende de woningdichtheid
binnen stedelijke gebieden.
Overigens merken wij op dat de Inspecteur VROM evenals de
overige rijks- en provinciale instanties met betrekking tot
een soortgelijke regeling in het Ontwikkelingsplan
Leeuwarden-Zuid, in het kader van het overleg ex artikel 10
Bro, hiermede destijds hebben ingestemd en hiervoor hun
waardering hebben uitgesproken.
Op grond hiervan adviseren wij deze zienswijze ongegrond te
verklaren
bUitwerkingsregels niet in overeenstemming met norm
art. 11 WRO
Reclamante is van mening dat deze uitwerkingsregels in
onvoldoende mate inzicht verschaffen in de toekomstige
ontwikkelingen van het plangebied, meer in het bijzonder
voor wat betreft de gebieden met de bestemming WU 1. Zo
bevat, aldus reclamante, hoofdstuk 5 van de toelichting bij
het ontwerp-bestemmingsplan geen concrete toetsbare
handvatten
Reclamante refereert ter motivering hiervan aan het
bepaalde in artikel 13, lid 2 Bro'85 en in het verlengde
daarvan aan het rechtszekerheidsbeginsel.
Niet duidelijk is namelijk binnen welke delen van het
gebied WU 1 grotere waterpartijen (zoals genoemd in
hoofdstuk 5 van de toelichting) zullen worden gesitueerd.
Dit terwijl maar liefst minimaal 20 van het
bestemmingsvlak WU1 dient te worden ingericht als water.
Reclamante geeft aan dat dit, zonder een nadere motivering,
een toename van 5 betekent ten opzichte van het
voorontwerp-bestemmingsplan.
Evenmin volgt uit de uitwerkingsregels waar de drie
buurtschappen gesitueerd zullen worden en hoe de nieuw te
bouwen woningen buiten de buurtschappen en de bijbehorende
15 0 meter zone over het bestemmingsvlak WU1 moeten worden
31