deze gronden te ontwikkelen, bijvoorbeeld door het indienen
van plannen bij ons college hiertoe, is ons evenmin
gebleken.
Ten aanzien van de economische bruikbaarheid van de gronden
merken wij op dat voor zover de gronden in het kader van
het bestemmingsplan Wiardaburen voor wonen zijn bestemd,
deze ook thans zijn bestemd voor wonen, waarbij het in
beide gevallen gaat om nader uit te werken bestemmingen. De
in het bestemmingsplan Wiardaburen voor "agrarische
doeleinden" bestemde gronden zijn thans bestemd voor een
nader uit te werken woonbestemming.
Uit het voorgaande moge blijken dat voor wat betreft de
economische bruikbaarheid van de gronden die zijn bestemd
voor wonen, althans in het kader van het bestemmingsplan
Leeuwarden-Zuid, fase A, deze niet reeds hierdoor direct is
verslechterd. Voor zover het de in het bestemmingsplan
Wiardaburen voor agrarische doeleinden bestemde gronden
betreft geldt in ieder geval dat deze tengevolge van de
hieraan toegekende bestemming "Nader uit te werken
woondoeleinden 1" vanuit economisch oogpunt gezien in ieder
geval niet is verslechterd.
Ook is thans niet duidelijk op welke wijze er, zo mogelijk,
samengewerkt zal worden met de huidige grondeigenaren voor
wat betreft de realisatie van de woonbestemmingen. Dit zal
afhankelijk zijn van de nadere uitwerking van de voor "Uit
te werken woondoeleinden 1" bestemde gronden.
Op grond van deze motivering stellen wij dan ook voor deze
zienswijze ongegrond te verklaren.
cStrijd met rechtszekerheidsbeginsel/achterliggende
planconcept verlaten/strijd met nationaal ruimtelijk
beleid
Reclamante geeft aan dat de gemeente in meerdere opzichten
het karakter van artikel 11, lid 1 WRO waar het betreft de
mogelijkheid om in het bestemmingsplan een
uitwerkingsverplichting op te nemen miskent.
Ingeval in een bestemmingsplan wordt voorzien in een nader
uit te werken bestemming, dan is het college van
burgemeester en wethouders c.q. de gemeenteraad verplicht
om die bestemming binnen de reguliere
bestemmingsplanperiode i.e. 10 jaren ook daadwerkelijk uit
te werken.
Reclamante refereert in dit kader aan het vigerende
bestemmingsplan Wiardaburen (daterend van 1982)Op het
grootste deel van de in eigendom aan reclamante
toebehorende gronden rust ingevolge dat plan een nader uit
te werken woonbestemming. Reclamante geeft aan dat ons
college in strijd met het bepaalde in artikel 11, lid 1,
WRO verzuimd heeft gehoor te geven aan deze
uitwerkingsverplichting. Door aan onder meer de percelen
van reclamante weer een nader uit te werken bestemming toe
te kennen, wordt in feite de
uitwerkingsverplichtingstermijn met maximaal 10 jaar
verlengd. Het vertrouwensbeginsel (na 2 decennia met een
34
globale uit te werken woonbestemming, mogen belanghebbenden
waaronder reclamante thans verwachten dat er een
eindwoonbestemming op haar percelen wordt gelegd, aldus
reclamante) en het rechtszekerheidsbeginsel verzetten zich
tegen die handelwijze.
Reclamante geeft aan dat zij ook al aldus heeft gereageerd
in het kader van het voorontwerp-bestemmingsplan. In het
kader van de inspraakreactie, zo geeft deze aan, is door
ons college gesteld dat: "onder meer vanwege de
"structuurvisie Leeuwarden, open stad" er sinds 1995 niet
meer gerekend kon worden op een uitwerking van het
onderhavige plangebied conform het bestemmingsplan
Wiardaburen"Nog daargelaten dat het bestemmingsplan medio
1995 reeds 13 jaar vigeerde, kunnen buitenwettelijke
nota's niet afdoen aan de dwingendrechtelijk geformuleerde
eis uit artikel 11, lid 1, WRO, inhoudende dat het
gemeentebestuur verplicht is binnen de reguliere
planperiode een uitwerkingsplan op en vast te stellen. In
de inspraaknotitie is aan dit gegeven ten onrechte voorbij
gegaan.
Reclamante voert vervolgens aan dat in het ontwerp-
bestemmingsplan is vastgelegd dat de vlekken II en III in
beginsel niet vóór 2009 mogen worden uitgewerkt.
Reclamante merkt op dat nog daargelaten dat deze
faseringsbepaling de toets aan het recht niet kan
doorstaan, ook in dat opzicht niet ten volle acht wordt
geslagen op de dwingendrechtelijk geformuleerde eis uit
artikel 11, lid 1, WRO inhoudende dat het gemeentebestuur
verplicht is binnen de reguliere planperiode een
uitwerkingsplan op en vast te stellen. Reclamante geeft aan
dat op pagina 11 van de inspraaknotitie het volgende wordt
gesteld
"Overigens dient duidelijk te zijn dat de vlekken II en III
ook uitvoering kunnen en mogelijk zullen krijgen binnen de
looptijd van dit bestemmingsplan. Immers is bepaald dat
deze niet eerder dan in 2 0 08 uitgewerkt mogen worden. De
looptijd van het bestemmingsplan betreft de periode 2003-
2 012"
Reclamante stelt dat onder meer uit deze passage blijkt dat
wij niet op voorhand de garantie geven dat ten aanzien van
de vlekken II en III binnen de reguliere
bestemmingsplanperiode een of meerdere uitwerkingsplannen
zullen worden op- en vastgesteld.
Reclamante verzoekt het gemeentebestuur om zich alsnog
ondubbelzinnig uit te spreken dat deze plannen binnen 10
jaar na de inwerkingtreding van het voorliggende
bestemmingsplan zullen worden vastgesteld. Behalve onder
verwijzing naar het bepaalde in artikel 11, lid 1, WRO
wordt dit verzoek voorts onderbouwd aan de hand van
bestendige jurisprudentie waaruit volgens reclamante blijkt
dat aannemelijk moet zijn dat de in een bestemmingsplan aan
te wijzen bestemmingen daadwerkelijk binnen de reguliere
planperiode zullen worden gerealiseerd.
35