IV Flora- en faunawet
Reclamante merkt op dat op biz. 16 van de toelichting van
het ontwerp-bestemmingsplan de volgende passage is
aangegeven
"De meest bijzondere ecologische waarde in het gebied is de
hoge dichtheid van de weidevogels, welke echter niet is te
handhaven in of nabij verstedelijkt gebied. Het gebied is
ook niet aangewezen als Vogelrichtlijngebied en de
voorkomende weidevogels vallen ook niet onder de soorten
bescherming van de Vogelrichtlijn".
Reclamante geeft aan dat de door het gemeentebestuur
getrokken conclusie dat de voorkomende weidevogels niet
onder de soortenbescherming van de EG - Vogelrichtlijn
vallen niet juist is. Uit artikel 1, lid 1 Vogelrichtlijn
volgt dat deze betrekking heeft op "alle natuurlijk in het
wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van
de Lid - Staten"De werkingssfeer van de Vogelrichtlijn is
derhalve niet beperkt tot de soorten welke vermeld staan op
bijlage 1 bij die richtlijn. In overeenstemming met de
ruime werkingssfeer van de Vogelrichtlijn, is in artikel 4,
lid 1 Flora- en faunawet (nader aan te duiden als Ffwet)
bepaald dat alle van nature in Nederland voorkomende
zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen, met
uitzondering van een aantal nader aangeduide soorten, als
beschermde inheemse diersoort hebben te gelden. Anders dan
door het gemeentebestuur wordt gesteld zijn (alle)
weidevogels derhalve beschermd onder zowel de Ffwet als de
Vogelrichtlijn. Dat is niet zonder belang, aldus
reclamante, aangezien artikel 9 Ffwet verbiedt om
beschermde inheemse diersoorten te doden, te verwonden, te
vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
In artikel 10 Ffwet is daarnaast bepaald dat het verboden
is om beschermde inheemse diersoorten opzettelijk te
verontrusten. Verder stelt artikel 11 Ffwet dat het niet is
toegestaan om nesten, holen, of andere voortplantings- of
vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot
een beschermde inheemse diersoort te zoeken, te rapen, uit
de nesten te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Met de hier besproken verbodsbepalingen uit de Ffwet wordt
invulling gegeven aan de in de artikelen 5 tot en met 8
Vogelrichtlijn opgenomen verbodsbepalingen.
Reclamante merkt naar aanleiding hiervan op dat de
uitvoering van het (ontwerp)bestemmingsplan per definitie
tot gevolg zal hebben dat er (onder meer) weidevogels
zullen worden verstoord (in velerlei opzichten, onder meer
zal er een verontrusting van de weidevogels zelf plaats
vinden en zullen voortplantings- en rust-, en
verblijfplaatsen verdwijnen dan wel worden verstoord).
Reclamante merkt op dat dit door ons wordt onderkend, door
onder meer op pagina 17 van de toelichting bij het ontwerp-
bestemmingsplan waar staat aangegeven dat voor "het
uitvoeren van de woningbouwplannen een ontheffing nodig is
in het kader van de Flora- en faunawet"Reclamante geeft
aan dat ons college derhalve de opvatting onderschrijft dat
38
uitvoering van het (ontwerp)bestemmingsplan strijdig is met
de verbodsbepalingen ex artikel 9 e.v. Ffwet.
Volledigheidshalve merkt reclamante op dat de
verbodsbepalingen van de artikelen 9 tot en met 12 Ffwet
reeds worden overtreden indien één enkele of een zeer
gering aantal van een beschermde inheemse dier- of
plantensoort wordt aangetast zonder dat daartoe een
toereikende ontheffing of vrijstelling is verkregen.
Het gemeentebestuur gaat er aldus reclamante kennelijk
vanuit dat de benodigde Ffwet- ontheffing(en) daadwerkelijk
zal (zullen) worden verkregen. Reclamante kan die houding
niet plaatsen. Zij geeft aan dat daartoe het volgende dient
te worden overwogen.
Van de verbodsbepalingen ex artikel 9 t/m 12 Ffwet kan
ingevolge artikel 75, lid 3 Ffwet door de minister/
staatssecretaris van LNV ontheffing worden verleend. Lid 4
van artikel 75 Ffwet bepaalt dat een ontheffing mag worden
verleend indien daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan een
gunstige staat van instandhouding van de desbetreffende
soortHierbij dient evenwel benadrukt te worden dat
artikel 75, lid 5 Ffwet ten aanzien van de mogelijke
ontheffingverlening extra eisen stelt voor:
de soorten die genoemd zijn in bijlage IV bij de
Habitatrichtlij n;
de beschermde inheemse vogelsoorten ex artikel 4 lid
1 aanhef en sub b Ffwet; en
bij AMvB aangewezen beschermde inheemse dier- of
plantensoorten
Reclamante wijst er op dat, behalve dat er geen afbreuk mag
worden gedaan aan een gunstige staat van instandhouding wat
deze soorten betreft, uitsluitend een ontheffing van de
verbodsbepalingen ex artikelen 9 t/m 12 Ffwet mag worden
verleend indien er geen andere bevredigende oplossing
bestaat en het doel van de ontheffing is gelegen in:
onderzoek en onderwij s met het oog op repopulatie en
herintroductie, alsmede voor de daartoe benodigde
kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering
van planten;
het onder strikt gecontroleerde omstandigheden
mogelijk maken op selectieve wijze en binnen bepaalde
grenzen een bij de AMvB te bepalen aantal van bij de
maatregel aan te wijzen soorten te vangen, te plukken
of in bezit te hebben;
andere bij AMvB aan te wijzen belangen. Gedoeld wordt
op artikel 2, lid 2 van het Besluit vrijstelling
beschermde dier- en plantensoorten.
Vervolgens citeert reclamante voornoemd artikel 2, lid 2
van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en
plantensoorten. Het meest essentiële lid voor deze situatie
betreft lid e van voornoemd artikel, welk bepaalt dat als
andere belangen als bedoeld in artikel 75, lid 4, onderdeel
c aanwij st
"dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip
van redenen van sociale of economische aard, en voor het
milieu wezenlijk gunstige effecten, met dien verstande dat
39