gedoeld op andere binnen dit gebied voorkomende
diersoorten zoals de Grote en Kleine modderkruiper en de
Bittervoorn, waarvoor wel vrijstelling kan worden
verkregen.
Uit het onderzoek van Bureau Altenburg en Wymenga
(Ecologische aspecten van woningbouw in Leeuwarden - Zuid -
AW rapport 363)blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen
binnen dit gebied geen wezenlijke aantasting zullen
inhouden van de habitat voor de binnen dit gebied aanwezige
diersoorten ten behoeve waarvan een ontheffing noodzakelijk
is in het kader van de FfwetIntegendeel door de te
wijzigen inrichting van dit gebied zal dit mogelijk leiden
tot een verbetering van de habitat voor deze dieren. Het
betreft de Kleine en Grote modderkruiper, de Bittervoorn
alsmede de Watervleermuisde Meervleermuis en, in zeer
beperkte mate foeragerend)de Laatvlieger, de Gewone
grootoorvleermuis en de Ruige - en Gewone Dwergvleermuis.
Op grond van deze informatie betreffende de hier
voorkomende ontheffingsverplichte diersoorten, zijn wij van
mening dat het aannemelijk is dat de in het kader van de
ntwikkeling van dit gebied noodzakelijke ontheffing voor
deze diersoorten in het kader van de Ffwet, door het
ministerie van Landbouw Natuur en Visserij verleend zal
worden
Voor wat betreft de opmerking dat reclamante niet vermag in
te zien welk toelaatbaar belang als bedoeld in artikel 75,
lid 4, aanhef en sub c Ffwet wordt gediend met deze
ontheffing merken wij het volgende op.
De realisering van het plangebied Leeuwarden-Zuid, fase A
is gelegen in het gebied Leeuwarden-Zuid welk gebied zowel
in het kader van het Streekplan Friesland 1994 alsook in de
structuurschets Leeuwarden, open stad is aangewezen als
toekomstig woongebied. Het gebied is, zoals ook blijkt uit
de ingediende zienswijze, reeds bij de vaststelling van het
bestemmingsplan Wiardaburen bestemd voor woningbouw. De
realisering van woningbouw alsmede van dienstverlenende
instellingen en andere hieraan verwante infrastructurele
voorzieningen is niet uitsluitend van groot maatschappelijk
en economisch belang voor de stad Leeuwarden en de
aansluitende regio maar ook voor de provincie Fryslan.
Stagnatie c.q. het niet uitvoering kunnen geven aan de
hiervoor genoemde mogelijkheden betekent een ernstige
aantasting van deze ontwikkelingen voor de (inwoners) van
Leeuwarden en daarmede voor de noordelijke regio en de
provincie Fryslan.
Afwegende enerzijds het grote maatschappelijke belang welk
is gemoeid met de realisering van de uitbreiding van
Leeuwarden-Zuid, zoals onder andere is bepaald in het
onderhavige bestemmingsplan Leeuwarden-Zuid, fase A en
anderzijds de per saldo verbeterde habitat voor onder
andere de Grote en Kleine modderkruiper en de Bittervoorn
en voor de hiervoor genoemde vleermuissoorten, geeft ons de
zekerheid dat voornoemde ontheffing in het kader van de
Ffwet zal worden verleend.
42
Op grond van voorgaande overwegingen adviseren wij u deze
zienswijze ongegrond te verklaren.
V
aFasering woningbouw onbegrijpelijk/ niet deugdelijk
gemotiveerd
Reclamante merkt op dat in artikel 3 lid C, sub 3 van de
voorschriften is aangegeven dat de vlekken II en III tot
2009 niet mogen worden uitgewerkt, tenzij
"marktomstandigheden of vertragingen in de andere
ontwikkelingsgebieden van Leeuwarden-Zuid" tot een eerdere
uitwerking nopen.
Reclamante geeft aan dat zij deze faseringsregeling niet
kan plaatsen en verwijst hiervoor naar de pagina's 7 en 8
van de toelichting. Op deze pagina's wordt ingegaan op de
gemeentelijke taakstelling op het gebied van de woningbouw
in het kader van het Ontwikkelingskader Leeuwarden (OKL)
In de toelichting is daarover vermeld dat Leeuwarden-Zuid,
waaronder het deelgebied fase A, hieraan de komende jaren
een substantiële bijdrage dient te leveren.
Gelet hierop bevreemdt het reclamante in hoge mate dat het
gemeentebestuur thans geen gedetailleerd eind
bestemmingsplan voor het onderhavige gebied vaststelt, na
de goedkeuring waarvan immers terstond een aanvang met de
woningbouw in Leeuwarden-Zuid kan worden gemaakt. Daarbij
is het van belang dat reclamante in staat en bereid is om
ten aanzien van de bij haar in bezit zijnde gronden met de
gemeente een exploitatieovereenkomst te sluiten. Reclamante
merkt op dat het duidelijk zal zijn dat zij het jaartal
2009 zoals genoemd in de faseringsregeling, gelet op de
forse woningbouwachterstand al helemaal niet kan plaatsen,
althans wat de haar in eigendom behorende gronden betreft.
Dit geldt te minder daar het thans in procedure gebrachte
plan het eerste plan binnen Leeuwarden-Zuid betreft. Uit de
toelichting bij het voorontwerp-bestemmingsplan kan worden
afgeleid dat het gemeentebestuur voornemens is om "op korte
termijn" te volstaan met het ontwikkelen van uitsluitend
het noordoostelijke plandeel, zulks vanwege de aansluiting
op de te ontwikkelen woongebieden ten westen van de
Wergeasterdyk. Geografisch gezien kan reclamante deze
opvatting niet plaatsen. Dit daargelaten dat niet valt in
te zien waarom eerst het gebied ten westen van de
Wergeasterdyk in ontwikkeling zou moeten worden genomen en
pas daarna (delen van) het aan de orde zijnde plangebied.
Daartoe wordt met uitzondering van het zuidoostelijke deel
van dit gebied (te weten op pagina 3 van de toelichting bij
het ontwerp-bestemmingsplan, waarop hierna nog nader wordt
ingegaan)noch in het ontwerp-bestemmingsplan noch in enig
ander achtergronddocument enig (planologisch) argument
aangedragen. Reclamante kan dan ook niet anders dan
concluderen dat de faseringsregeling, die tot gevolg heeft
dat reclamante haar gronden in ieder geval niet vóór 2009
kan ontwikkelen, is ingegeven door de beschikbaarheid van
gronden (c.q. van de gemeentelijke grondpositie)
43