Reclamante acht zulks niet legitiem. De inhoud van een
bestemmingsplan, daaronder begrepen de planvoorschriften,
dient de toets van artikel 10, lid 1 van de WRO te kunnen
doorstaan. In concreto betekent dat, dat met een
bestemmingsplan steeds invulling dient te worden gegeven
aan het begrip "goede ruimtelijke ordening"Van een goede
ruimtelijke ordening is eerst sprake als een integrale
afweging heeft plaats gevonden tussen alle planologisch
relevante belangen. De (gemeentelijke) eigendom van gronden
is geen planologisch relevant belang. Dat is slechts anders
indien ten tijde van het op- en vaststellen van een
bestemmingsplan bijvoorbeeld vast staat dat een bepaalde
bestemming niet binnen de planperiode gerealiseerd kan
worden vanwege het niet binnen die periode beschikbaar
zijn/komen van de benodigde gronden. In dat verband is
belangrijk te melden, aldus reclamante, dat zij in staat en
bereid is om ten aanzien van de haar in eigendom
toebehorende gronden een exploitatieovereenkomst aan te
gaan en in het kader daarvan eventueel noodzakelijke nader
overeen te komen grondtransactiesDerhalve zijn de
betreffende gronden van reclamante ook terstond beschikbaar
voor woningbouw
Concluderend merkt reclamante op dat, nu de grondpositie
van de gemeente geen planologische relevantie bezit, de
faseringsregeling de toets aan het recht niet kan
doorstaan.
Hiervoor verwijst reclamante ook naar het vigerende
bestemmingsplan Wiardaburen, in welk kader aan deze gronden
een nader uit te werken woonbestemming is toegekend.
Reclamante wijst er wederom op dat het gemeentebestuur deze
gronden in strijd met artikel 11, lid 1, WRO niet heeft
uitgewerktVoor het overige herhaalt reclamante hetgeen
hiervoor onder 12, sub b reeds is opgemerkt ten aanzien de
uitwerkingsverplichting waaraan het gemeentebestuur niet
heeft voldaan.
Reclamante vervolgt met op te merken dat door de gemeente
ontkend wordt dat de grondpositie bepalend is geweest voor
het opnemen van de in het plan opgenomen fasering. Dit is
in flagrante tegenspraak met de "Reactienota overleg ex
artikel 10 Bro en mer - rapportage"waar op pagina 16
wordt gesteld dat: "de grondverwerving, de uitvoerbaarheid
en andere voor de realisering zijnde aspecten uiteraard een
rol spelen bij de vraag wanneer welke buurtschappen, in
ontwikkeling kunnen worden genomen"In de inspraaknotitie
wordt voorts niet ingegaan op de spanning zoals die bestaat
tussen de woningnood in Leeuwarden en het huidige globale
nader uit te werken planconcept
Reactie college van b&w
Anders dan door reclamante wordt gesteld ligt aan de
onderhavige fasering wel een planologische basis ten
grondslag. Uitgangspunt is dat de uitbreiding van
Leeuwarden-Zuid zich in principe vanaf de zuidrand van de
stad geleidelijk zal ontwikkelen. Wij willen er hierbij op
44
wijzen dat, zoals ook in het kader van de inspraakreacties
reeds is aangegeven, er een eerste start zal worden gemaakt
op de locatie Techum. Vervolgens zullen de ten zuiden van
en aansluitend aan Goutum gesitueerde buurtschappen binnen
Lommerrijk en Natte Natuur worden ontwikkeld. Hiermede
wordt beoogd om niet uitsluitend een geleidelijke
ontwikkeling aansluitend aan de bestaande bebouwing te
verkrijgen maar ook om woningbouw binnen de verschillende
landschapstypen te ontwikkelen. Hiermede wordt een breed
woningbouwassortiment aangeboden, waardoor er een zo breed
mogelijk potentieel kopers wordt geïnteresseerd voor de
locatie Leeuwarden-ZuidEen bijkomend maar niet
onbelangrijk gevolg hiervan is dat het zuidelijke open
gebied zo lang mogelijk wordt gevrijwaard van bebouwing en
bovendien de toekomstige bewoners zo dicht mogelijk zijn
gehuisvest bij de (voorzieningen) van de stad.
Het door reclamante gestelde dat de gemeentelijke
grondpositie hierbij doorslaggevend is geweest wordt door
ons dan ook niet gedeeld. De gemeente heeft vanuit de
hiervoor genoemde visie wel grondposities verworven
teneinde hieraan invulling te kunnen geven.
Op grond van voorgaande overwegingen adviseren wij u deze
zienswijze ongegrond te verklaren.
bFaseringsregeling ongunstiger t.o.v. voorontwerp
bestemmingsplan
Reclamante geeft aan dat in vergelijking met het
voorontwerp-bestemmingsplan de faseringsregeling zelfs nog
ongunstiger voor haar is geworden omdat de vlekken II en
III thans niet vóór 2009 mogen worden uitgewerkt. Dit is
verbazingwekkend aldus reclamante aangezien in veel andere
stukken wordt aangegeven dat de uitwerking van beide
vlekken reeds in 2 0 08 mag plaats vinden.
(pagina 11 inspraaknotitie/pagina 7 Reactienota overleg ex
artikel 10 Bro en MER-rapportage)Reclamante merkt voor
het overige op dat in artikel 3 lid C, sub 3 van de
voorschriften bij het voorontwerp-bestemmingsplan werd
bepaald dat de uitwerking van de vlekken II en III in ieder
geval niet zou mogen plaats vinden voordat vlek I was
"uitgewerkt"
In het zelfde artikellid van het ontwerp-bestemmingsplan
wordt bepaald dat de vlekken II en III in ieder geval niet
mogen worden bebouwd voordat vlek I is "gerealiseerd"Dit
betekent rechtens dat zolang ook maar één van de in het ter
zake van vlek I opgestelde uitwerkingsplan voorziene
woningen niet is (af)gebouwd, de bebouwing in de vlekken II
en III niet mag worden aangevangen.
Reclamante geeft aan dat nu het gemeentebestuur het niet
volledig in de hand heeft wanneer woningen feitelijk worden
gebouwd, zulks impliceert dat de start van de bebouwing van
de vlekken II en III vele (extra) jaren op zich kan laten
wachten aangezien de voltooiing van vlek I om welke reden
dan ook niet wordt afgerond. Reclamante vervolgt met op te
merken dat indien het gemeentebestuur, in weerwil van deze
45