wordt voorzien (althans in de zin van het Besluit m.e.r.
zoals expliciet door het gemeentebestuur wordt
onderschreven op onder meer pagina 2 6 van de
inspraakreactie) geldt voor dit plan de verplichting om een
(inrichtings) MER op te stellen. Geconstateerd moet worden
dat de terinzagelegging van het (voor) ontwerp-
bestemmingsplan niet vergezeld is gegaan van een
gelijktijdige terinzagelegging van een specifiek voor dit
plan opgesteld MER.
Reclamante merkt op dat van een MER doorgaans gelijktijdig
met het voorontwerp-bestemmingsplan openbaar kennis wordt
gegeven. Artikel 7.30, lid 1 slotzin Wet milieubeheer (Wm)
bepaalt namelijk dat wanneer krachtens wettelijk
voorschrift zowel van een voorontwerp als van een ontwerp
van het m.er-plichtig besluit openbaar kennis wordt
gegeven, het MER gelijktijdig met het voorontwerp ter
inzage moet worden gelegd. De meeste gemeentelijke
inspraakverordeningen schrijven de terinzagelegging van een
voorontwerp-bestemmingsplan voor.
Reclamante merkt op dat in plaats van een afzonderlijk op
het onderhavige bestemmingsplan toegesneden MER,
gelijktijdig met het (voor) ontwerp-bestemmingsplan de
zogeheten oplegnotitie MER "Leeuwarden Zuid, fase A"
(hierna te noemen: de oplegnotitie) ter inzage is gelegd.
De meeste gemeentelijke inspraakverordeningen schrijven de
terinzagelegging van een voorontwerp-bestemmingsplan voor.
Deze Oplegnotitie vormt een beknopt supplement van het MER
"woon- en werklocatie Leeuwarden - Zuid'(MER LZ) en is
aldus reclamante als zodanig in de verste verte niet als
een zelfstandige MER te kwalificeren.
Uit de toelichting bij het ontwerp-bestemmingsplan blijkt
dat het MER LZ mede geacht moet worden voor dat plan
opgesteld te zijn. Qua procedure noch qua inhoud is dit
(beleids) MER evenwel gekoppeld respectievelijk afgestemd
op het voorliggende ontwerp-bestemmingsplanOm die reden
wordt gehandeld in strijd met de m.er.-regeling hetgeen
tot gevolg heeft dat het uiteindelijke bestemmingsplan -
althans wanneer niet alsnog een aan de m.er.-regeling
beantwoordend MER volgens de in de Wm neergelegde
procedureregels wordt vervaardigd - op grond van artikel
7.27, lid 1 Wm niet kan worden vast gesteld. Reclamante
verwijst hiervoor naar de navolgende uitspraken: ABRS 10
maart 1998, BR 1998, p 929, ABRS 21 december 2000, AB
2001, 55, ABRS 27 februari 2002 Gst2002, 7162, nr. 7 en
ABRS 17 juli 2002, BR 2002, p 970. In de aan die uitspraken
ten grondslag liggende casus werd steeds een beroep gedaan
op een bestaand MER dat mede betrekking had op de aan de
orde zijnde activiteit, doch tevergeefs. Als ter
effectuering van de mer-plicht niet conform de
procedureregels uit de Wm een specifiek op het m.e.r.
plichtige besluit toegespitste MER is vervaardigd en er
geen ontheffing van de m.e.r. plicht ex artikel 7.5 Wm is
verleend, dan acht de Afdeling een bestaand MER steevast
zinledig (waarbij het van geen belang is of dat MER al dan
niet voldoende actueel is)
50
Ten overvloede merkt reclamante ten aanzien van het MER LZ
voorts het volgende op.
Het (niet ten behoeve van een specifiek ruimtelijk
ordeningsbesluit vervaardigd) MER LZ is opgesteld voor het
gehele gebied Leeuwarden-Zuid waarbinnen de komende 2 tot 3
decennia zo'n 6.50 0 woningen moeten worden gebouwd. Het
abstractieniveau van het MER LZ is vrij hoog en er worden
enkele (faserings)alternatieven beschreven. Het MER LZ is
zodoende te typeren als een beleids-MER. De in het MER LZ
opgesomde "doelstellingen voor planuitwerking" zijn in het
verlengde daarvan zeer algemeen van aard en kunnen niet als
product van een op het onderhavige bestemmingsplan
afgestemde m.e.r. procedure worden getypeerd (anders dan op
de pagina's 26 en 27 van de toelichting bij het ontwerp-
bestemmingsplan wordt gesteld)
Het voorzienbaarheidscriterium ziet op een periode van 5
jaar, zodat er geen wettelijke verplichting bestond en
evenmin bestaat om een MER voor 6.500 woningen te maken. Nu
is er niets op tegen dat er een dergelijke vrijwillige MER
is opgesteld, doch dit rapport kan op generlei wijze afdoen
aan de formeel bestaande m.er-verplichtingen, te minder
indien een afzonderlijke MER nieuwe bruikbare informatie
kan genereren (zoals de eerder genoemde jurisprudentie,
aldus reclamante)
Reclamante is niet in de gelegenheid gesteld om te
participeren in de totstandkoming van het MER LZ, althans
niet in het kader van de onderhavige
bestemmingsplanprocedure
De aanvaarding van het MER LZ is geschied door burgemeester
en wethouders. Nu ligt er evenwel een bestemmingsplan voor.
Zou het MER LZ al mogen worden gebruikt voor het
onderhavige plan, dan had de gemeenteraad - zijnde het
bevoegd gezag voor wat betreft het op te stellen MER - zich
uit moeten spreken over de aanvaardbaarheid van het MER.
Het ter zake van m.e.r. bevoegde gezag kan die bevoegdheid
niet delegeren. Het aanvaardbaarheidsoordeel had in ieder
geval door uw raad uitgesproken moeten worden voorafgaande
aan de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan Dit
nu is, aldus reclamante, niet geschied.
Reclamante concludeert uit het voorgaande dat hierdoor niet
is voldaan aan de m.er-plichtDe gemeenteraad kan naar
de mening van reclamante dan ook niet overgaan tot de
vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan. Naar de
mening van reclamante zal er alsnog een op het onderhavige
plan toegespitst inrichtings-MER moeten worden opgesteld,
waarin onder meer wordt ingegaan op de fasering van de in
dit plan voorziene woningbouw. Reclamante geeft aan dat
Mega daarbij zonder meer belang heeft aangezien zeker niet
is uitgesloten dat de uitkomst van dat MER zal zijn dat het
vanuit milieu-overwegingen te prefereren valt om
bijvoorbeeld eerst vlek III uit te werken en pas daarna de
vlekken I en II Reclamante is dan ook van mening dat
door het ontbreken van een op het onderhavige (ontwerp)
bestemmingsplan toegespitst MER, voor de besluitvorming ter
zake van dit plan essentiële informatie ontbreekt.
51