Resumerend zijn wij van mening dat, nu zowel de hiervoor
gevoerde procedure alsook de inhoud van het MER zoals
vastgelegd in de Oplegnotitie MER-Leeuwarden-Zuid, fase A
in aanvulling op en in samenhang met het MER Leeuwarden-
Zuid beantwoorden aan het gestelde in de Wet milieubeheer.
Om voornoemde reden adviseren wij u deze zienswijze
ongegrond te verklaren.
IX Reacties op inspraaknotitie betreffende de m.e.r.
aspecten
In de namens reclamante tegen het voorontwerp
bestemmingsplan ingediende inspraakreactie is reeds
gereageerd tegen het feit dat i.e. is verzuimd te voldoen
aan de m.er.-plichtIn de inspraaknotitie (pagina's 25
tot en met 27) is daarop, aldus reclamante, door ons
gereageerd. Reclamante wenst daaromtrent de volgende
opmerkingen te maken.
a. Geen afzonderlijke m.e.r. voor (ontwerp}
bestemmingsplan verricht
In de inspraaknotitie stelt uw gemeentebestuur dat "voor
het gebied Leeuwarden- Zuid, fase A, nog weer een
afzonderlijk milieu effectrapportage" is "uitgevoerd"Uw
gemeentebestuur gaat met deze ongemotiveerde stellingname
voorbij aan het feit dat de oplegnotitie bij lange na niet
is aan te merken als een zelfstandig aan de materiële en
procedurele eisen van de Wm beantwoordend MER. De inhoud
van de oplegnotitie kan de toets aan artikel 7.10 Wm (onder
meer vanwege het feit dat in de oplegnotitie geen
alternatieven zijn beschreven) niet doorstaan. Dat de in de
Wm verankerde formele mer-procedure te dezen niet is
gevolgd behoeft geen nader betoog. Daarbij zij er nogmaals
op gewezen dat er een verplichting bestond en bestaat om
een MER op te stellen dat geheel en al is toegesneden op
het onderhavige bestemmingsplan (bijvoorbeeld ook wat
betreft de in het MER te beschrijven alternatieven)Als uw
gemeentebestuur van mening was (en is) dat een MER
achterwege kan blijven en u het (ontwerp) bestemmingsplan
toch wenst vast te stellen, dan rest u slechts de
ontheffingsweg van artikel 7.5 Wm (zie heel uitdrukkelijk
in deze zin de ABRS in een aantal van de hiervoor
aangehaalde uitspraken)Het staat uw gemeentebestuur niet
vrij om in afwijking van de Wm een eigen mer-systeem in
het leven te roepen.
Reactie b&w
De door reclamante in dezen aangehaalde zinsnede wekt de
indruk dat de Oplegnotitie MER-Leeuwarden-Zuid, fase A als
een afzonderlijke i.e. zelfstandige MER rapportage opgevat
zou kunnen worden. Zowel uit de voornoemde Oplegnotitie
54
alsook uit hetgeen hierover elders is vermeld in de
inspraaknotitie blijkt evenwel duidelijk dat er sprake is
van een nadrukkelijke samenhang tussen de Oplegnotitie en
het MER Leeuwarden-Zuid. Overigens hebben beide MER-
rapportages gelijktijdig met zowel het voorontwerp
bestemmingsplan als met het ontwerp-bestemmingsplan ter
inzage gelegen.
Zoals ook reeds hiervoor vermeld zijn wij en met ons de
Commissie voor de m.e.r. van mening dat hiermede in
voldoende is beantwoord aan het gestelde in de Wet
milieubeheer
Voor zover deze reactie aangemerkt dient te worden als een
zienswijze adviseren wij u deze ongegrond te verklaren.
b. Beroep artikel 6:22 Awb misplaatst
In de inspraaknotitie is onder meer de volgende passage
opgenomen
"In de uitspraak van de ABRS d.d. 31 januari 1997 (KB
Betuwelijn) blijkt dat, niettegenstaande het feit dat de in
dat geval gevoerde procedure niet geheel correct was
gevoerd de Afdeling, ingeval er geen belangen zijn
geschaad, een dergelijk beroep ongegrond verklaart
Reclamante kan deze uitspraak niet plaatsen, reeds nu het
i.e. niet gaat om een schending van een vormvoorschrift
(zoals dat het geval was in de PKB Betuweroute-casus)
Daarnaast is niet van belang of reclamante in haar belangen
is geschaad doch of belanghebbenden (in het kader van de
bestemmingsplanprocedure is dat een ieder) door het
ontbreken van een op het (ontwerp) bestemmingsplan
toegespitste MER mogelijkerwijs in hun belangen zijn
geschaad. Die vraag kan niet anders dan bevestigend worden
beantwoord. Voorts zij erop gewezen dat een beroep op
artikel 6:22 Awb niet aan de orde is indien de formele
besluitvormingsprocedure nog een aanvang moet nemen. Uit
onder meer ABRS 2 9 augustus 2001, BR 2002, p. 13 7 en Vz
ABRS 22 februari 2001, AB Kort 2001, 138, volgt dat de
formele bestemmingsplanprocedure eerst een aanvang neemt
met de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Reeds daaraan voorafgaand heeft reclamante het
gemeentebestuur (in het kader van de namens haar tegen het
voorontwerp-bestemmingsplan ingebrachte zienswijze) al op
het 1mer-gebrekgewezen.
Overigens laat reclamante er geen misverstand over bestaan
dat zij in haar belangen wordt geschaad nu er geen op het
bestemmingsplan toegespitst MER is vervaardigd. Als gezegd
acht reclamante het zeker niet uitgesloten dat de uitkomst
van een dergelijk MER zou zijn geweest dat het vanuit
milieuoverwegingen te prefereren valt om bijvoorbeeld eerst
vlek III uit te werken en pas daarna de vlekken I en II.
Voorts zij ook in dit verband opgemerkt dat een te 'be-
m.e.r.-en" bestemmingsplan niet te globaal mag zijn (zie
ABRS 6 maart 2000, JM 2002, 59). De mer-plicht dwingt
tot het opstellen van een meer gedetailleerd
55