Blad 32
Als apart sturingsinstrument kent deze paragraaf (art.
3.2.3) de eis dat de te realiseren woningen dienen te zijn
opgenomen in een door het college vastgesteld meerjarenpro
gramma. Hiermee wordt voorkomen dat de subsidie wegvloeit
naar minder urgente projecten.
Ter bevordering van de flexibiliteit in de regeling is de
mogelijkheid opgenomen dat het meerjarenprogram tussentijds
door het college wordt gewijzigd. Een tweede bepaling ter
bevordering van de flexibiliteit van de regeling is de mo
gelijkheid dat het college afwijkt van het program van ei
sen. De verordening beperkt die mogelijkheid tot een aantal
omschreven gevallen (art. 3.2.4, lid 2). Het gaat met name
om gevallen waar het pand waarin de woningen worden gemaakt
tot afwijking van het program van eisen dwingt. De aard, de
omvang en/of de situering van het pand moeten de afwijking
van het program van eisen wenselijk maken.
Buitengewoon moeilijk is het om vooraf een subsidiegrond
slag te definiëren voor een zo variabel product. Immers de
staat, de omvang, de situering en de ontsluiting van het
pand kunnen zeer verschillend zijn,- ook de te realiseren
woningen kunnen zeer variëren in prijs en kwaliteit. Daarom
is er voor gekozen om als uitgangspunt van de subsidiëring
de exploitatie van de gerealiseerde woningen te nemen.
Als uit een berekening blijkt dat de exploitatie van de
nieuwe woningen - verkoop daaronder begrepen - niet lonend
kan zijn, dan wordt het onrendabele deel van de investering
gesubsidieerd (art. 3.2.2). Om te voorkomen dat hierover
meningsverschillen ontstaan zal het college op het aan
vraagformulier aangeven hoe de exploitatieresultaten moeten
worden berekend. Omdat bovendien een woning op verschillen
de kwaliteitsniveaus kan worden gebouwd zal er een kosten-
kwaliteitstoets worden ingebouwd. Tenslotte zal de exploi-
tatieopzet worden getoetst aan de marktomstandigheden. Voor
de exploitatieopzet zal er van worden uitgegaan dat de wo
ning marktconform zal worden verkocht of geëxploiteerd
Daarbij is denkbaar dat het bouwplan dient te worden aange
past omdat voor de woning geen reële markt is te vinden;
denk bijvoorbeeld aan een zeer luxe woning op een minder
aantrekkelijke locatie.
Het is een illusie te menen dat uit de voorgeschreven re
kenmethode, kosten-kwaliteitstoets en toets aan de marktom
standigheden automatisch een niet voor discussie vatbare
onrendabele top zal voortvloeien. Wel zal het mogelijk zijn
om zoveel mogelijk geobjectiveerd met de aanvrager te dis
cussiëren over de omvang van het onrendabele deel van de
investering. Het is uiteindelijk het college dat het onren
dabele deel van de investering - en daarmee de hoogte van
de subsidie - vaststelt (art. 3.2.2, lid 2).
Blad 33
In artikel 3.2.2, derde lid, is de mogelijkheid opgenomen
om bij de vaststelling van de subsidie de hoogte te corri
geren als de werkelijke (ver)bouwkosten lager uitvallen dan
de geraamde kosten waarop de exploitatieberekening is geba
seerd. Dit spoort met de subsidieregelingen in andere para
grafen van de verordening; uiteindelijk zijn de werkelijke
kosten en niet de geraamde kosten bepalend voor de hoogte
van de subsidie.
Deze paragraaf biedt aan de eigenaar van een pand ook de
mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een subsidie in
de plankosten. De regeling bevat een gedifferentieerde sub
sidiemogelijkheid; de hoogte van de subsidie is afhankelijk
van de kosten van de geplande voorzieningen.
Komt een plan vervolgens ten uitvoer en vraagt de eigenaar
subsidie, dan wordt de hem toegekende plankostensubsidie
betrokken bij de berekening als bedoeld in artikel 3.2.2.
Paragraaf 33 Monumenten
Deze paragraaf heeft allereerst betrekking op het restaure
ren van monumenten. De paragraaf bevat enerzijds elementen
uit de oude Subsidieverordening stads- en dorpsvernieuwing,
maar zoekt anderzijds voor een zekere uniformiteit meer dan
voorheen aansluiting bij de huidige systematiek van de sub
sidieregeling voor de rijksmonumenten, het Besluit Rijks
subsidiëring Restauratie Monumenten (BRRM)en bevat daar
naast elementen van eigen gemeentelijk beleid.
artikelen 3.3.1 t/m 3.3.7
Restauratie is in de verordening omschreven als cascoher
stel en herstel van monumentale onderdelen van een monu
ment. Het laatste heeft vooral betrekking op cultuurhisto
risch waardevolle interieuronderdelen. Voor restauraties
dient een programma van eisen met bijbehorende uitvoerings-
voorschriften door het College te worden vastgesteld.
In aanmerking komen op de eerste plaats structuur- en ar
chitectonisch bepalende (vaak beeldbepalend genoemde) pan
den binnen het beschermde stadsgezicht die geen rijks- of
gemeentelijk monument zijn alsmede louter structuurbepalen-
de panden binnen het beschermde stadsgezicht die door de
gemeenteraad in 1983 als karakteristiek zijn aangemerkt. De
basis voor het bepalen van de ruimtelijke waarde van een
pand, gesitueerd binnen het beschermde stadsgezicht, is de
zogeheten ruimtelijke kwaliteitskaartDeze kaart is in
2002 geactualiseerd, mede in verband met het nieuwe gemeen
telijke Welstandsbeleid. De kaart wordt door de gemeente
raad vastgesteld tegelijk met de vaststelling van deze ver
ordening