Om één en ander inderdaad aan het einde van het schooljaar te kunnen realiseren, is het nodig dat
het college in een vroegtijdig stadium constateert dat een gebouw mogelijk niet meer nodig is voor
een school. Die constatering kan in de regel plaatsvinden aan de hand van de leerlingtelling van 1
oktober. Als er sprake is van een voorgenomen fusie of opheffing, moet een bevoegd gezag daarvan
mededeling doen aan de gemeente ingevolge artikel 5 van de modelverordening. Direct na de tel
ling van 1 oktober, of na de mededeling van het bevoegd gezag, kan de procedure voor de vaststel
ling van een gezamenlijke akte over het einde van het gebruik in gang worden gezet. Mocht daar
over een geschil ontstaan, dan kan gedeputeerde staten om een beslissing worden verzocht. De be
slissing van gedeputeerde staten is een beschikking, waarop de rechtsbescherming van de Awb van
toepassing is.
Of het instellen van beroep in dit geval opschortende werking heeft, is niet eenduidig aan te geven.
In het algemeen geldt dat het instellen van beroep geen opschortende werking heeft, tenzij de wet
anders bepaalt. De wet bepaalt dat de eigendomsoverdracht, die pas kan plaatsvinden nadat is ko
men vast te staan dat de school het gebouw blijvend niet meer nodig heeft, niet eerder kan plaats
vinden dan nadat de beslissing van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden of nadat door de
rechter in beroep is beslist.
Ten aanzien van de eigendomsoverdracht heeft het instellen van beroep dus opschortende werking;
Ten aanzien van de beslissing of een school heeft opgehouden het gebouw te gebruiken sec, bepaalt
de wet niets. Ten aanzien van een mogelijk beroep tegen die beslissing zou dus gesteld kunnen
worden dat het geen opschortende werking heeft. Mocht blijken dat dat wel zo is, dan kan overwo
gen worden een voorlopige voorziening bij de president van de rechtbank te vragen indien er sprake
is van spoedeisende omstandigheden.
Lid 2
Met achterstallig onderhoud wordt in dit verband bedoeld het onderhoud dat, met het oog op de
onderhoudsplicht van een bevoegd gezag, al uitgevoerd had moeten zijn. Het gaat er dus niet om dat
een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen alvorens het buiten gebruik wordt gesteld. Als
bijvoorbeeld de meerjarenonderhoudsplanning aangeeft dat er een schilderbeurt gepland is over één
jaar, en uit de schouwing van het gebouw blijkt niet dat dit schilderwerk eigenlijk al had moeten
plaatsvinden, dan is er geen sprake van achterstallig onderhoud.
Het is van belang de staat van het onderhoud op te maken, voordat de eigendomsoverdracht heeft
plaatsgevonden. Alleen voor die tijd kan nog eenduidig worden vastgesteld aan wie het eventueel
achterstallig onderhoud is toe te rekenen. Het spreekt voor zich dat het opmaken van de staat van
onderhoud achterwege kan blijven indien er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat ei
sprake is van achterstallig onderhoud dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag be
hoort.
Lid 3
De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college. Hiervoor kan het college een
ambtenaar met deskundigheid van bouwzaken aanwijzen of een derde, zoals een bouwkundig ad
viesbureau. Over de inhoud van de opdracht en over de persoon of instantie die dit uitvoert, heeft
het college eerst overleg met het betrokken bevoegd gezag. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf
onnodige discussie c.q. meningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de
keuze van de uitvoerder. De positie van het college is in dit kader vergelijkbaar met die van de ver
huurder, die bij de opzegging van de huur een inventarisatie maakt van datgene wat voor rekening
van de huurder hersteld moet worden. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het
bevoegd gezag gevraagd worden. Deze inlichtingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op een
meeijarenonderhoudsplanning (indien aanwezig) of uit bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is
uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat bij het opmaken van de staat van onderhoud overleg plaats
vindt over het tijdstip waarop de schouwing plaatsvindt.
Lid 4
Het college voert overleg met het bevoegd gezag over de uitkomsten van de staat van onderhoud.
Het bevoegd gezag kan dan aangeven of men het daar wel of niet mee eens is. Als er achterstallig
onderhoud is geconstateerd, geeft het bevoegd gezag in het overleg aan of het bereid is dit alsnog
uit te voeren. Er kan ook overeengekomen worden dat het bedrag dat gemoeid is met het achterstal
lig onderhoud wordt betaald aan de gemeente.
Indien partijen geen overeenstemming bereiken, bespreken ze hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er
kan bijvoorbeeld arbitrage overeengekomen worden, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen
neerleggen bij de uitkomst daarvan. Het college kan zich ook wenden tot de burgerlijke rechter, op
grond van het feit dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te
houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden.
Gelet op de kosten en de moeite die dergelijke procedures voor beide partijen met zich meebrengen,
verdient het veruit de voorkeur in gezamenlijk overleg een oplossing te bereiken.
Lid 5
Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er weliswaar een vermoeden over achterstallig
onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten uitvoeren. Daarvan is bijvoorbeeld
sprake als het gebouw gesloopt wordt.
Artikelen 38 en 39 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte primair onderwijs
In de artikelen 38 en 39 zijn het gebruik van en de vergoeding voor gymnastiekruimten voor het
primair onderwijs nader geregeld.
De verlegging per 1 januari 1997 van de geldstroom 'materiële instandhouding gymnastiek' voor
het primair onderwijs naar de gemeenten via het Gemeentefonds leidt tot de opdracht aan de ge
meenteraad om na overleg met de schoolbesturen voor het onderwijs in lichamelijke opvoeding het
aantal klokuren vast te stellen dat ten hoogste per groep leerlingen voor vergoeding in aanmerking
komt. Deze wettelijke opdracht is nader uitgewerkt in artikel 38.
Aangezien de gemeente belast is met de bepaling van de omvang en de vergoeding van het onder-
wijsgebruik van gymnastiekruimten en - landelijk bezien - het overgrote deel van de gymnastiek
ruimten door of vanwege de gemeente worden beheerd, ligt het voor de hand dat de gemeente een
coördinerende rol vervult bij de toedeling van dit gebruik. Dit is verder uitgewerkt in artikel 39.
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Leeuwarden 2003 Artikelsgewijze toelichting verordening
aanpassingen tot en met VNG-ledenbrief (Lbr.02/104) 16 augustus 2002
-TV 28 -
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Leeuwarden 2003 Artikelsgewijze toelichting verordening
aanpassingen tot en met VNG-ledenbrief (Lbr.02/104) 16 augustus 2002
-TV 29 -