HOOFDSTUK III DE VERLENING VAN DE SUBSIDIE 8.2 In het geval de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein waarvan de ernstige verontreiniging in de zin van artikel 29 Wet bodembescherming voor 80% of meer is veroorzaakt vóór 1 januari 1975, zoals bepaald op basis van de Circulaire ouderdomsbepaling, de verontreiniging niet zelf heeft veroorzaakt, en evenmin een directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking dan wel een duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker(s) bedraagt de subsidie, 8.3 In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 bedraagt de subsidie in het geval het bedrijfsterrein ten dienste staat aan een MKB-bedrijf, 4 Artikel 7 De voorwaarden voor verlening van de subsidie 7.1 De subsidie wordt, met inachtneming van het bepaalde in de artikel 10 lid 2, 3, 4 en 5, verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. de subsidieaanvraag is ingediend door of namens de eigenaar of de erfpachter van een bedrijfsterrein; b. de aanvraag betreft een in gebruik zijnd bedrijfsterrein; c. de verwerving van het bedrijfsterrein door de onder a. bedoelde eigenaar of erfpachter heeft vóór 1 januari 1995 plaatsgevonden; d. op het bedrijfsterrein is op het tijdstip van het indienen van de subsidieaanvraag een geval van ernstige verontreiniging in de zin van artikel 29 Wet bodembescherming aanwezig; e. het geval van ernstige verontreiniging is voor 80% of meer veroorzaakt vóór 1 januari 1975, hetgeen is bepaald op basis van de Circulaire Ouderdomsbepaling; f. de sanering van het geval van verontreiniging op het bedrijfsterrein is: 1° milieuhygiënisch urgent in de zin van artikel 37 Wet bodembescherming, en de overeenkomstig dit artikel vastgestelde urgentietermijn is op de dag van dagtekening van de subsidieaanvraag nog niet verstreken; of 2° verplicht als gevolg van activiteiten die ter plaatse van het bedrijfsterrein worden verricht, g. de subsidieaanvraag is ingediend vóórdat met de sanering op het bedrijfsterrein een aanvang is gemaakt; h. de sanering wordt uitgevoerd overeenkomstig een saneringsplan waarmee ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 2 Wet bodembescherming bij beschikking is ingestemd en deze beschikking in werking is getreden in de zin van het bepaalde in artikel 20.3 van de Wet milieubeheer; i. het college van burgemeester en wethouders stemt in met de begroting van de met de sanering van het bedrijfsterrein verbonden saneringskosten en netto- saneringskosten, zoals bedoeld in artikel 5, onder f. 7.2 In afwijking van het bepaalde in lid 1, onder c., wordt de subsidie, met inachtneming van het bepaalde in lid 3 en de voorwaarden die zijn neergelegd in lid 1, onder d. tot en met i., eveneens verleend aan de eigenaar of erfpachter van een in gebruik zijnd bedrijfsterrein waarvan de verwerving na de datum van inwerkingtreding van deze verordening heeft plaatsgevonden, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan: a. deze eigenaar of erfpachter overlegt bij de in artikel 4 bedoelde aanvraag het college van burgemeester en wethouders een verklaring overeenkomstig een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld model waaruit blijkt dat deze eigenaar of erfpachter zich op de datum van verwerving jegens het college van burgemeester en wethouders heeft verplicht het bedrijfsterrein te (doen) saneren; b. uit de onder a. bedoelde verklaring blijkt dat de eigenaar of erfpachter naar genoegen van het college van burgemeester en wethouders financiële zekerheid heeft gesteld voor het bedrag ter grootte van de saneringskosten verminderd met de mogelijke aanspraak op de subsidie die zou hebben te gelden voor de eigenaar of erfpachter van wie hij het bedrijfsterrein heeft verworven. Indien de eigenaar of erfpachter van een in gebruik zijnd bedrijfsterrein aan de voorwaarden in de in de eerste volzin van deze bepaling voldoet, wordt hij bij de bepaling van de hoogte van de subsidie zoals bedoeld in artikel 8 gelijk gesteld met degene van wie hij rechtstreeks de eigendom of de erfpacht heeft verworven. 7.3 Het saneringsplan heeft betrekking op het gehele geval van ernstige verontreiniging zoals bedoeld in artikel 1 Wet bodembescherming. In afwijking van de vorige volzin mag in milieuhygiënisch urgente gevallen, waarbij de verontreiniging zich over meer percelen uitstrekt dan slechts het bedrijfsterrein, het 5 saneringsplan betrekking hebben op uitsluitend de verontreiniging ter plaatse van het bedrijfsterrein en daarmee op een deelsanering indien aan de navolgende voorwaarden is voldaan: de bron van de verontreiniging bevindt zich niet op het bedrijfsterrein, en; een gezamenlijke aanpak van de sanering van het gehele geval van de verontreiniging is naar het oordeel van het bevoegd gezag in de zin van de Wet bodembescherming, niet mogelijk, en; naar het oordeel van het bevoegd gezag in de zin van de Wet bodembescherming, bestaan geen milieuhygiënische bezwaren tegen een deelsanering. De in de vorige alinea geformuleerde uitzondering geldt uitdrukkelijk niet in het geval de sanering van de verontreiniging van het bedrijfsterrein uitsluitend verplicht is als gevolg van de activiteiten die ter plaatse van het bedrijfsterrein worden verricht, zoals bedoeld in lid 1onder f., onder 2°, tenzij het een dermate omvangrijk geval van diffuse verontreiniging betreft dat het eisen van de sanering van het gehele geval van verontreiniging naar het oordeel van het bevoegd gezag kennelijk onredelijk zou zijn. Artikel 8 De hoogte van de subsidie 8.1 In het geval de eigenaar of erfpachter van het bedrijfsterrein waarvan de ernstige verontreiniging in de zin van artikel 29 Wet bodembescherming voor 80% of meer is veroorzaakt vóór 1 januari 1975, zoals bepaald op basis van de Circulaire ouderdomsbepaling, een directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van die verontreiniging dan wel een duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker(s) bedraagt de subsidie: 35% van de netto-saneringskosten. a. bij verwerving vóór 1 januari 1975: 60% van de netto-saneringskosten; b. bij verwerving op of na 1 januari 1975 maar vóór 1 januari 1987: 35% van de netto-saneringskosten; c. bij verwerving op of na 1 januari 1987 maar vóór 1 januari 1995: 20% van de netto-saneringskosten. a. in het geval zoals bedoeld in lid 1: 40% van de netto-saneringskosten; b. in het geval zoals bedoeld in lid 2, onder a.: 70% van de netto-saneringskosten; c. in het geval zoals bedoeld in lid 2, onder b.: 40% van de netto-saneringskosten; d. in het geval zoals bedoeld in lid 2, onder c.: 25% van de netto-saneringskosten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2003 | | pagina 305