de zin van artikel 1 Wbb betreft, ook wanneer dat Bedrijfsterrein deel uitmaakt van een groter verontreinigd geval van verontreiniging in de zin van artikel 1 Wbb. Wanneer een gezamenlijk aanpak van de verschillende percelen waarop het geval van verontreiniging is gelegen niet mogelijk is, de bron van de verontreiniging niet op het Bedrijfsterrein is gelegen en ook geen milieuhygiënische bezwaren tegen een deelsanering bestaan, kan echter worden gekozen voor een deelsanering die zich beperkt tot de perceelgrenzen van het Bedrijfsterrein. Die weg staat echter in beginsel niet open, zo blijkt uit de laatste alinea van de hier besproken bepaling, wanneer zich de situatie van artikel 7.1 onder f., 2°, voordoet (niet milieuhygiënisch urgente gevallen, waarvan de sanering verplicht is op grond van bijvoorbeeld bouwactiviteiten). In dat geval zal de sanering van het gehele geval van ernstige verontreiniging ter hand moeten worden genomen, tenzij het een dermate omvangrijk geval van diffuse verontreiniging betreft dat het vereiste van sanering van het gehele geval kennelijk onredelijk zou uitpakken. Deze laatste uitzondering ziet op de situatie dat gesaneerd wordt als gevolg van bouwactiviteiten in een binnenstad waar ter plaatse van een groot aaneengesloten gebied een diffuse verontreiniging aanwezig is die als één geval van ernstige verontreiniging dient te worden beschouwd. In een dergelijke situatie kan van de bouwende ondernemer in redelijkheid niet worden gevergd (nagenoeg) de gehele binnenstad te saneren. Uiteraard staat ook bij deze deelsanering voorop dat de sanering niet slechts mag bestaan uit het herschikken van de grond op het Bedrijfsterrein. Met een dergelijke herschikking zal immers geen wezenlijke verbetering van de bodemkwaliteit worden bereikt. De situatie kan zich voordoen dat reeds voor of na de inwerkingtreding van de subsidieverordening een instemmende beschikking op een deelsanering is verkregen en deze deelsanering ook al is aangevangen of uitgevoerd. In dat geval kan voor het restant van het geval een apart saneringsplan worden ingediend waarop volgens de Wbb uitgaande van het (resterende) geval zal moeten worden beschikt. Een aanvraag tot subsidieverlening voor de uitvoering van dat nieuwe saneringsplan voor het restant van het geval zal worden beoordeeld op grond van de voorwaarden van de subsidieverordening. Van bovenvermelde situatie dient te worden onderscheiden de situatie dat op grond van artikel 38 lid 4 Wbb door het bevoegd gezag is ingestemd met een saneringsplan ten aanzien van een gefaseerde sanering ingevolge artikel 38 lid 4 Wbb en al één of meer fasen van deze sanering is (zijn) uitgevoerd voordat de subsidieaanvraag is ingediend. In dat geval zal geen subsidie meer voor de resterende fasen van de sanering kunnen worden aangevraagd omdat niet is voldaan aan het in artikel 7.1 sub g. genoemde vereiste dat de subsidieaanvraag moet zijn ingediend voordat met de te subsidiëren activiteit (het saneren) is begonnen. Voor alle duidelijkheid dient er nog op te worden gewezen, dat, zoals eveneens op de zojuist bedoelde plaats in de Notitie is te lezen, steeds voor de gevallen van ernstige verontreiniging waarvan de sanering niet-urgent is, de doelstelling heeft te gelden volgens welke in het jaar 2023 sprake moet zijn van een beheerste situatie. In dit geval geldt in beginsel dat geen aanspraak kan worden gemaakt op de Subsidie, maar dat is anders in het geval de voorkeur wordt gegeven aan het treffen van saneringsmaatregelen. Toelichting Artikel 8: Aangezien de Notitie een ruimere periode op het oog heeft waarin de subsidieregeling van kracht dient te zijn, kunnen de in de Notitie opgenomen percentages in deze als interimbeleid bedoelde Subsidieverordening niet steeds onverkort in de artikelen 8.1, 8.2, 8.3 en 8.4 worden overgenomen. Zie daarover ook de Algemene toelichting. Toelichting Artikel 9: Bij de bepaling van de beslistermijn dient in ogenschouw te worden genomen dat ingevolge artikel 4:13 lid 1 Awb een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Die termijn is in artikel 9.1 gesteld op dertien weken. Uit de formulering van artikel 9.3 blijkt dat artikel 4:15 Awb onverkort van toepassing is. Toelichting Artikel 10: Met het oog op artikel 4:31 lid 1 Awb dient overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1 in de beschikking tot verlening van de Subsidie zowel aan te worden gegeven op welke wijze de hoogte van de Subsidie wordt bepaald, alsook het bedrag waarop de Subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Het opslagpercentage van 15% zoals vermeld in artikel 10.1, onder b., is opgenomen ter voorkoming van excessieve (meer)kosten. Toelichting Artikel 11: De in artikel 11.1 genoemde termijn is in overeenstemming met hetgeen wordt bepaald in artikel 4:44 Awb. De vermelde vereisten zijn ontleend aan artikel 4:2 Awb, alsmede aan het, aan deze Subsidieverordening gehechte model van een aanvraagformulier. Toelichting Artikel 12: Zie de toelichting op de ontvangstbevestiging van de aanvraag bij artikel 6. Toelichting Artikel 13: Zie de toelichting bij artikel 9, in verband met het bepaalde in artikel 4:13 Awb. Toelichting artikel 15: Artikel 4:52 lid 2 Awb bepaalt dat het subsidiebedrag binnen vier weken na de subsidievaststelling wordt betaald, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat laatste is in artikel 15.1 het geval. Gelet op de financieringssystematiek in de relatie tussen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de subsidieverlenende instantie is gekozen voor een termijn van acht weken. Mede gelet op deze financieringsstructuur, en de mogelijkheid ook te opteren voor de vaststelling en betaling van een Subsidie nadat een of meer fasen in de uitvoering van de sanering van een Bedrijfsterrein is voltooid, is, in overeenstemming met artikel 4:54 Awb, uitdrukkelijk bepaald dat geen voorschot op de Subsidie wordt verleend. Toelichting Artikel 20 Ingevolge het bepaalde in artikel 3:42 lid 1 Awb dient de vaststelling van de verordening bekend te worden gemaakt door middel van kennisgeving van het vaststellingsbesluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. De gekozen wijze van bekendmaking wordt in dit artikel aangegeven. Ingevolge artikel 3:42 lid 2 Awb dient het vaststellingsbesluit in het geval alleen van de zakelijke inhoud kennis wordt gegeven ter inzage te worden gelegd, en dient te worden aangegeven waar en wanneer dat gebeurt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2003 | | pagina 311