Vervolgens citeert Mega voornoemd artikel 2, lid 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. Het meest essentiële lid voor deze situatie betreft lid e van voornoemd artikel, dat bepaalt dat als andere belangen als bedoeld in artikel 75, lid 4, onderdeel c aanwijst: "dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, met dien verstande dat vanwege dit belang geen ontheffing of vrijstelling kan worden verleend ten aanzien van vogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort". Artikel 2, lid 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten spreekt van artikel 75, lid 4 FFW, waar gedoeld wordt op artikel 75, lid 5 FFW. Mega merkt op dat, gezien het hiervoor uiteengezette systeem, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het in casu niet mogelijk is om - voor wat betreft vogels- een FFW ontheffing te verkrijgen voor woningbouw. Dit vanwege het feit dat niet valt in te zien welk toelaatbaar belang als bedoeld in artikel 75, lid 4 aanhef en sub c FFW met woningbouw wordt gediend. Mega merkt op dat het FFW - ontheffingsregime in overeenstemming is met het in de Vogelrichtlijn gehanteerde systeem. Ingevolge artikel 9, lid 1,Vogelricht lijn kan er bij het ontbreken van een andere bevredigende oplossing - worden afgeweken van de verbodsbepalingen in de artikelen 5 tot en met 8. Evenwel kan dat uitsluitend geschieden op basis van een aantal limitatief opgesomde gronden. Deze stemmen nagenoeg overeen met die welke ten aanzien van de vogels worden gehanteerd in artikel 75, lid 4 en 5 FFW alsmede in artikel 2, lid 2 Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten. Ook de Vogelrichtlijn laat dus bijvoorbeeld niet toe dat dwingende redenen van groot openbaar belang een grondslag voor ontheffing kunnen vormen. Daarnaast merkt Mega op dat het gemeentebestuur voornemens is een kunstgreep uit te halen, door tijdens de broedperiode geen bouwactiviteiten te verrichten. De gemeente zou in die situatie geen ontheffing behoeven te verkrijgen. Mega merkt in dat kader het navolgende op. Bij het bepalen van de verstoring als bedoeld in de FFW mag niet alleen worden uitgegaan van het broedseizoen. Gedurende de periode maart tot en met oktober foerageren de grutto, tureluur en de kievit binnen het plangebied. Gedurende deze gehele periode kunnen er derhalve geen bouw- en aanlegwerkzaamheden worden verricht zonder deze vogelsoorten te verstoren in de zin van de FFW. De genoemde periode van 15 maart tot 15 juli is derhalve veel te kort. Daarnaast wordt er te eenzijdig gefocust op de soorten als de grutto, tureluur en de kievit. De gronden dienen in de wintermaanden bijvoorbeeld als een belangrijk foerageergebied voor onder meer zwanen en ganzen. Dit zijn eveneens vogelsoorten die vallen binnen het beschermingsregime van de FFW en de Vogelrichtlijn. Mega merkt op dat het in die zin te betreuren valt dat er dienaangaande geen veldonderzoek heeft plaats gevonden.Het uitgevoerde veldonderzoek heeft slechts betrekking op het voorjaar en de zomer. Ook bouw- en aanleg werkzaamheden in de maanden november - februari zullen een verstoring en verontrusting van vogels inhouden. Mega wijst er op dat de FFW uitgaat van bescherming van individuen en niet van populaties (omwille van de "intrinsieke waarde van het dier"). Dat wil zeggen dat een verstoring van een individueel 32 beschermde diersoort reeds leidt tot strijd met de verbodsbepalingen ex artikel 9 e.v. FFW. Mega vervolgt met op te merken dat op dit systeem kritiek mogelijk kan zijn, het is evenwel een juridisch gegeven waarmee ook het gemeentebestuur dwingend rekening dient te houden. Daarbij wijst Mega erop dat de burgemeester van Leeuwarden als voormalig minister van VROM nadrukkelijk mede aan de wieg van de huidige FFW heeft gestaan. Mega geeft aan dat zonder meer vast staat dat uitvoering van het (voorontwerp)bestemmingsplan zal leiden tot verstoring en aantasting van diverse vogels, waarmee de strijdigheid met de artikelen 9 e.v. FFW vast staat. Mega wijst er op dat het bestendige jurisprudentie is dat een bestemmingsplan niet mag worden vastgesteld respectievelijk niet door gedeputeerde staten mag worden goedgekeurd indien dat bestemmingsplan een handeling mogelijk maakt waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 75, lid 3, FFW nodig is en op voorhand niet aannemelijk is dat deze ontheffing kan worden verleend. Zij verwijst hiervoor naar de navolgende uitspraken: AbRvS 26 oktober 1999, AB 2000, 23, AbRvS 31 maart 2000, BR 2000 pag. 914, AbRvS 20 maart 2002, BR 2002, p. 865. Nu het aldus Mega aannemelijk is dat door de realisatie van de in het voorontwerpbestemmingsplan voorziene bestemmingen diverse vogelsoorten zullen worden gestoord en er dienaangaande geen FFW ontheffing kan worden verkregen, heeft het weinig zin de bestemmingsplanprocedure te vervolgen. Iedere extra inspanning m.b.t. het onderhavige bestemmingsplan, is aldus Mega, verspilde moeite en weggegooid gemeenschapsgeld. Reactie college van b&w Anders dan door Mega gesteld biedt artikel 75, lid 3 FFW niet de mogelijkheid om ontheffing te verlenen voor het opzettelijk doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van weidevogels, waaronder de grutto en de tureluur. Voor deze weidevogels geldt dat deze tijdens de broedperiode niet verstoord mogen worden. In de praktijk betekent dit dat gedurende het broedseizoen (maart- medio juli) er geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd die kunnen leiden tot een verstoring van de hier aanwezige weidevogels. Het namens Mega gestelde dat er uitsluitend een ontheffing mag worden verleend indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en beantwoordt aan de nader door Mega genoemde criteria, doet in de onderhavige situatie dan ook geen opgang. Immers indien er geen ontheffing kan worden verleend op grond van de FFW (i.e. op grond van het bepaalde in artikel 2, lid2, Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten), kunnen er ook geen criteria worden gesteld op grond waarvan een dergelijke ontheffing wel mogelijk zal zijn. Aanvullend hierop merken wij het volgende op. De FFW is gericht op de bescherming van de soort en niet op een bescherming van het gebied. Het provinciale beleid m.b.t. het weidevogelbeheer is gericht op het realiseren van gunstige vestigingsmogelijkheden voor weidevogels. Dit vindt plaats door middel van provinciale aanwijzingen van beheersgebieden en door de inzet van de zgn. vliegende hectares. Dit beleid is er met name op gericht om, ingeval er elders als gevolg van bijvoorbeeld noodzakelijke stadsuitbreidingen, weidevogelgebied in het gedrang komt, hiervoor compensatiegronden te bieden 33

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2004 | | pagina 169