worden vastgesteld door het college van B&W. Cameratoezicht krijgt een plaats binnen dat grotere geheel. De maatregelen in het plan van aanpak zijn: 1. verbeteren van surveillance en van toezicht op sluitingstijden door politie, onder de noe mer 'kennen en gekend worden'; 2. voortzetten instrument preventief fouilleren; 3. aanstellen vaste contactpersoon politie en horeca; 4. verbeteren medewerking horeca aan aanvullende maatregelen op gebied van uitgaansge- weld (gedragsregels); 5. verbeteren openbare verlichting; 6. gezamenlijk komen tot alcohol- en drugsontmoedigingsbeleid; 7. invoeren van nieuwe openingstijden/sluitingstijden; 8. komen tot sluitingstijdenbeleid shoarmazaken; 9. aanpassen dienstrooster politie op praktijk; 10. gerichter toezicht op toelatingenbeleid na 03.00 uur door politie; 11. gericht samenwerken in handhaving sluitingstijden door politie en gemeente; 12. verbeteren verbindingsmogelijkheden horecatelefoon; 13. variëren tijdstip preventief fouilleren; 14. aanstellen van gemeentelijke toezichthouders (bestuurlijke handhaving); 15. verbeteren toepassen lokaalverbod horeca. Zowel in het project- als evaluatieplan dienen deze maatregelen in twee opzichten te worden uitgewerkt: - ten eerste dient voor elk van de maatregelen te worden uiteengezet hoe deze precies zullen bijdragen aan het te bereiken doel (vgl. par. 2); - ten tweede, en dat hangt uiteraard samen met het vorige punt, dient exact te worden aan gegeven welk menselijk handelen is verbonden aan de maatregelen - bijvoorbeeld: wat worden politiemensen precies geacht te doen als ze surveilleren onder de noemer 'kennen en gekend worden'. 6.5 Leren als vertrekpunt We weten nog niet veel zeker over de effectiviteit van cameratoezicht. Daarom is leren een belangrijk uitgangspunt in een proef. Een evaluatie zal in elk geval zijn gericht op de maatre gelen en de doelen die men daarmee nastreeft. Maar leren vergt dat men ook verder kijkt dan de beoogde doelen. In het evaluatieplan is daarom ook ruimte voor neveneffecten die betrok kenen vrezen (bv. de horeca kan omzetderving vrezen door de maatregelen) en voor nevenef fecten die zijn te verwachten op basis van de literatuur (delictverplaatsing bijvoorbeeld). Het gaat er bij een proef waarvan men wil leren niet om wie gelijk heeft, het gaat om een ant woord op de vraag wat effecten zijn van cameratoezicht en vooral: waarom. Leren als vertrekpunt voor beleid betekent verder dat men bereid is om het beleid bij te stellen of zelfs om te gooien als de veronderstellingen waarmee men vertrok niet houdbaar blijken te zijn. Dat vergt weer dat men bereid is vooronderstellingen expliciet en toetsbaar te formuleren. Een evaluatie helpt daarbij. 6.6 Ontwerp voor een evaluatie in Leeuwarden: meervoudige casestudy We betoogden reeds (par. 4) dat zo'n complex fenomeen als cameratoezicht ter bestrijding van criminaliteit en overlast, dat ook nog weer onderdeel is van een breder pakket van maat regelen, zich niet leent voor een experimentele evaluatieopzet. Een gevalstudie is dan eerder aangewezen. Volgens Hutjes en van Buuren (1996) bijvoorbeeld is een gevalstudie adequaat wanneer men inzicht wil verwerven in een complex fenomeen dat men niet uit zijn context 14 wil rukken. Verder is nog een voordeel van de gevalstudie boven het experiment, dat zij flexi beler is van opzet in dus ook kan inspelen op gewijzigde omstandigheden. Nadeel is dat een gevalstudie arbeidsintensiever is. Men wil immers in de praktijk van alledag doorgronden 'hoe het werkt' en niet enkel op afstand naar veranderingen kijken om die al dan niet toe te schrijven aan de maatregel. Dat vergt intensiever onderzoek en dus meer tijd en geld. De proef gaat uit van de zes locaties die we noemden in paragraaf 6.2. Voor alle loca ties gelden de 15 maatregelen uit paragraaf 6.4 (de 'basismaatregelen'). Voor twee locaties geldt bovendien dat de politie daar extra intensief toezicht houdt. De twee laatste locaties zijn dan aangewezen voor de proef met cameratoezicht. Figuur 6.1 geeft dat in schema weer. Cameratoezicht is op twee van de zes plaatsen aan de orde. In een minimumvariant kan men dan kiezen voor een gevalstudie op twee plaatsen. In een mediumvariant kan men kiezen voor een studie op de twee locaties plus cameratoezicht plus de twee locaties met extra politiezicht. Er is veel voor te zeggen om in elk geval deze vier locaties in het onderzoek te betrekken. Men kan dan immers de maatregel 'cameratoezicht' vergelijken met de maatregel 'extra politietoezicht'. Een dergelijke vergelijking is, vreemd genoeg, in het eerdere onder zoek naar cameratoezicht nog niet gemaakt. De Leeuwarder proef met cameratoezicht voegt dan ook in dat opzicht wat nieuws toe aan de bestaande kennis over de effectiviteit van deze maatregel. Wanneer men nog breder wil kijken, meer wil weten over de context waarin camera toezicht zich afspeelt, meer wil weten over hoe de verschillende maatregelen zich tot elkaar verhouden ligt een opzet voor de hand waarbij ook de locaties zijn betrokken waar 'enkel' de basismaatregelen worden genomen (de totaalvariant). De studie omvat dan zes locaties. Dat biedt dan nog weer beter de mogelijkheid om te zien hoe cameratoezicht uitwerkt in de con text van een pakket van maatregelen. Dat biedt ook de mogelijkheid om te zien hoe de 15 maatregelen uitwerken als ze niet gepaard gaan met een aanvullende maatregel. Meer in het algemeen is dan geregeld dat men secuur de ontwikkelingen bijhoudt op de zes meest pro blematische locaties wat betreft uitgaansgeweld. Figuur 6.1: schema van de zes locaties en de maatregelen Locatie Regulier politietoezicht plus Basismaatregelen Extra politietoezicht Cameratoezicht 1 Grote Hoogstraat e.o. X X Oude Doelesteeg e.o. X X 3 Nieuwesteeg e.o. X X 4 Groot Schavemek e.o. X X 5 Mercuriusplein e.o. X 6. Nieuwe Kerkstraat e.o. X Als de proef met cameratoezicht doorgaat en er wordt voor gekozen om deze te begeleiden met een evaluatiestudie, dan dient eerst een master-evaluatieplan uitgewerkt worden om in zicht te verkrijgen in de precieze aanpak en de kosten. Het masterplan bevat voor elk van de zes locaties al zoveel mogelijk een uitwerking van de gevalstudie. Daarna kan worden geko zen voor een van de varianten (twee, vier of zes gevalstudies). Daarna moet, voorafgaand aan de maatregelen, de situatie op de onderzoekslocaties in kaart worden gebracht. Het evaluatieplan zal dus onder meer voor elke locatie een specifieke probleemanalyse bevatten. Van de locaties moet in elk geval in kaart worden gebracht: - aantallen aangiften (politiestatistiek); 15

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2005 | | pagina 300