Toeslagen verordening Wet werk en bijstand
De gemeente maakt gebruik van deze beleidsruimte in de volgende situaties:
bij het kunnen delen van de kosten met een ander, bij
alleenstaande(ouder)en gehuwden;
bij lagere bestaanskosten vanwege de woonsituatie
bij de 21 of 22 jarige leeftijd.
De gemeente maakt geen gebruik van de mogelijkheid om de norm of de toeslag
te verlagen vanwege recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 van
de wet)
Artikelgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen.
In dit artikel worden de begrippen die in deze verordening voorkomen
gedefinieerd. En voor zover begrippen niet worden omschreven, wordt
aansluiting gezocht bij gelijkluidende omschrijvingen in de Wet en de
Algemene wet bestuursrecht.
sub c. dak- en thuisloze.
Een dak- en thuisloze wordt omschreven als de persoon zonder vaste woon- of
verblijfplaats. Geheel geen woon- of verblijfplaats hebben kan volgens het
Burgerlijk Wetboek niet. Daarom is het van belang om aan te geven wat de
strekking van deze definitie is.
Het gaat hier om personen die wel staan ingeschreven bij de gemeente maar
die niet geregeld een eigen onderdak hebben ofwel onderdak hebben in een
pension, kamer of tijdelijk verblijven in een voorziening voor 24-uurs
opvang
Artikel 2 Toepassingsbereik.
In dit artikel wordt omschreven wat de raad beoogd met deze verordening.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting.
Artikel 3 De belanghebbende.
Voor jongeren (18, 19 en 2 0 jaar) wordt afgezien van de mogelijkheid om een
verlaging op de bijstand toe te passen.
De normen voor deze leeftijd zijn al lager vastgesteld, vanwege de
onderhoudsplicht van de ouders. Het toepassen van een
verlagingsmogelijkheid zou het inwonen bij de ouders dubbel belasten. Deze
extra belasting is niet wenselijk.
Artikel 4 Toeslagen voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder.
De toeslag van 20% van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de
alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn
hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid,
onderdeel a, van de wet.
Als een ander eveneens in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt
verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan (zoals huur,
stookkosten) gedeeld worden.
De woonsituatie bepaalt de hoogte van de toeslag en bedraagt minimaal 0% en
maximaal 20% van de gehuwdennorm. De feitelijke deling van de kosten is
niet maatgevend.
Raadsbesluitnr. bekendmaking....
6
Toeslagen verordening Wet werk en bijstand
Er is gekozen voor een differentiatie van de toeslagen, afhankelijk van de
omstandigheden welke de mate van het schaalvoordeel van dit samenwonen
veronderstellen. Het onderscheid is de zakelijke, commerciële overeenkomst.
Een kostganger en onderhuurder hebben veel minder voordeel van het
samenwonen dan de kostgever en de verhuurder, die de kosten samenhangend
met het gebruik door een derde zullen doorberekenen.
Dit bracht voor deze onderscheidene groepen de toeslag op respectievelijk
17% en 10%.
Bij niet commerciële samenwoning zijn de voordelen anders verdeeld en wordt
een toeslag gegeven van 5%.
In het tweede lid is de toeslag voor een dak- en thuisloze vastgesteld op
5% van de gehuwdennorm. Naast het kunnen delen van de algemene
bestaanskosten met een ander, kunnen er aanzienlijk lagere algemene
bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde (woon)kosten.
Iemand, die geen eigen woonruimte heeft en bijvoorbeeld gebruik maakt van
centra voor dak-en thuislozenopvang heeft schaalvoordelen. Omdat de in
artikel 25 van de wet genoemde toeslag, volgens de toelichting op artikel
2 7 van de wet, uitsluitend ziet op situaties waarin kosten kunnen worden
gedeeld met aan ander, is in artikel 27 een aparte rechtsgrond opgenomen
voor het verlagen van de in artikel 25 van de wet bedoelde toeslag als
gevolg van de woonsituatie. Alhoewel een dak- en thuisloze geen kosten van
huur, gas, water, elektra en kosten van woninginrichting heeft kan hij wel
geconfronteerd worden met onder andere de kosten van dak- en
thuislozenopvang. Financieel gezien is de situatie van een dak- en
thuisloze goed te vergelijken met een persoon welke op niet-commerciële
wijze een woning deelt. Daarom is er voor gekozen om de toeslag van artikel
25 van de wet, in combinatie met art 27 van de wet, vast te stellen op 5%.
De in artikel 4 genoemde percentages zijn berekend aan de hand van gegevens
van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) en het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS)Hoewel deze cijfers in de loop der jaren
veranderd zijn, zijn de onderlinge verhoudingen ongewijzigd gebleven, zodat
het verantwoord wordt geacht deze te handhaven.
In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm
zijn begrepen, maar die een zo laag inkomen hebben, dat niet aannemelijk is
dat zij betekenisvol kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet
meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.
Dit zijn in de eerste plaats diegenen die uitsluitend een tegemoetkoming op
grond van de Wet studiefinanciering (WSF) en de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor een thuiswonende ontvangen,
waarvan de hoogte reeds is beperkt en verder diegenen waarvan het inkomen
daarmee vergelijkbaar is.
Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand zijn begrepen, is het
aan de ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden
vastgesteld of de onderdelen a en b van toepassing zijn.
In het derde lid, onder c, wordt geregeld dat de zorgbehoevende niet wordt
meegeteld als persoon die in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft.
Dat er ook daadwerkelijk sprake dient te zijn van een zorgrelatie is een
cruciale voorwaarde voor toepassing van dit artikel.
Ook de zorgbehoevende zelf ontvangt de maximale toeslag.
De toeslagenverordening is geënt op situaties waarbij de kosten worden
gedeeld met een ander. Bij meerdere kostendelers waarin commerciële
verhoudingen aan de orde zijn, dient de afstemming van de bijstand langs de
weg van aftrek van inkomsten uit onderhuur of kostgeving te geschieden. De
inkomsten uit kostgeving of onderhuur vanaf de 2e persoon worden voor 30%
Raadsbesluitnr. bekendmaking
7