BELEIDSPLAN WMO 2008-2011
Invoeringstraject Wmo
De invoering van de Wmo is voor het rijk en de gemeenten een majeure operatie, die onder grote tijdsdruk en
onder enige onzekerheid over de financiering moest worden uitgevoerd. Inmiddels heeft het rijk in het be
stuursakkoord met de VNG "samen aan de slag" van 4 juni 2007, bekend gemaakt hoe de financiering van
de Wmo er voor de komende jaren gaat uitzien, voor met name prestatieveld 6. Maar er heerst nog onduide
lijkheid over sommige andere financieringsstromen, zoals de financiering van de organisatie MEE6. Volgens
het coalitie akkoord van het nieuwe kabinet zullen er in deze kabinetsperiode geen grote wijzigingen meer
plaats vinden in het kader van de opschoningoperatie van de AWBZ. In het bestuursakkoord is afgesproken
dat er - na ommekomst van het gevraagde SER-advies- nader gesproken zal worden over de zogenaamde
MEE-gelden en de Ondersteunende Begeleiding7. Als vertrekpunt geldt dat de MEE-gelden overgeheveld
worden naar de Wmo. VWS zal in de subsidievoorwaarden voor de MEE-organisaties de verplichting opne
men om met gemeenten te overleggen over de uitvoering van de MEE-taken.
In het bestuursakkoord is in de paragraaf 2.5 "maatschappelijke ondersteuning" ook afgesproken dat de "te
gemoetkoming bijzonder uitgaven (TBU)" met ingang van 1 januari 2009 overgeheveld wordt van het minis
terie van Financiën naar de gemeenten. Er komt dan een gemeentelijke compensatieregeling voor chronisch
zieken en gehandicapten. Ook al suggereert de paragraaf van het bestuursakkoord dat wel, het is niet vanzelf
sprekend dat deze compensatieregeling onderdeel gaat uitmaken van de Wmo, denkbaar is dat er een nieuwe
gemeentelijke taak bijkomt, naast de uitvoering van de bijstand, en de bijzondere bijstand, komt er dan daar
bij de bijzondere zorgbijstand (gerichte compensatie van zorgkosten die niet meer in verhouding staan tot het
inkomen).
In het beleidsplan wordt met de hier boven geschetste ontwikkelingen zo goed mogelijk rekening gehouden.
De genoemde onderwerpen zullen zowel in de tussentijdse voortgangsrapportages, alsook bij de evaluatie en
bijstelling van het beleidsplan halverwege de periode worden meegenomen.
1.4 Participatie: betrekken van belanghebbenden bij beleidsontwikkeling
Achtergrond
Zoals in paragraaf 1.1 werd aangegeven is participatie een belangrijk element onder de Wmo.
De gedachte daarachter is tweeledig. Enerzijds kan het tijdig betrekken van belanghebbenden (zoals verte
genwoordigers van doelgroepen en organisaties/instellingen) bij de beleidsontwikkeling ertoe leiden dat
zoveel mogelijk lokaal beleid 'op maat' kan worden gemaakt. Anderzijds heeft de rijksoverheid als sturingsfi
losofie achter de Wmo aangegeven dat 'horizontale verantwoording' wordt afgelegd: niet aan het rijk ('verti
caal'), maar -via de gemeenteraad- aan de inwoners en instellingen. Het is belangrijk om degenen om wie het
uiteindelijk gaat, tevoren te betrekken bij de vormgeving van het beleid.
Doel van de wet is onder meer om - door lokaal maatwerk - de maatschappelijke participatie en zelfredzaam
heid van mensen met een beperking te bevorderen (compensatieplicht). Gemeenten dienen er met hun beleid
voor te zorgen dat problemen om te participeren voor mensen met een beperking worden weggenomen door
het bieden van individuele, op de persoon afgestemde, voorzieningen en ondersteuning.
Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor inclusief beleid voor mensen met een beperking.
Om effectief lokaal Wmo-beleid te kunnen voeren, is de inbreng van lokale belangenorganisaties van mensen
met een beperking of chronische ziekte in het gemeentelijk beleid van groot belang. Zij weten immers uit
eigen ervaring wat er nodig is om deel te kunnen nemen aan de maatschappij (ervaringsdeskundigheid). Zij
kunnen aangeven welke obstakels daarvoor in de eigen situatie bestaan (kennis van de lokale situatie). Ook
kunnen zij oplossingen aandragen om deze obstakels op te heffen (adviesrol). Door de inbreng van lokale
belangenorganisaties ontstaat bovendien draagvlak bij betrokkenen over het gevoerde beleid.
Onderscheid burgerparticipatie en Wmo cliëntenparticipatie
Voor de wijze waarop Leeuwarden de participatie rond de maatschappelijke ondersteuning vorm zal geven is
een reader 'Client en burgerparticipatie Wet maatschappelijke ondersteuning in Leeuwarden, 21 maart 2007'
6 MEE informeert, adviseert en begeleidt burgers met een handicap, beperking of chronische ziekte bij vra
gen die men heeft op het terrein van wonen,werken, opvoeden, onderwijs, sociale voorzieningen, inkomen,
vervoer en vrije tijd.
7 OB en AB, ondersteunende en activerende begeleiding valt nog onder de AWBZ, zie voor de uitleg van de
begrippen en het onderscheid met HH (Hulp bij het huishouden) de afkortingen lijst.