- 5 - 4. Voor verwarming van garages mag slechts gebruik worden gemaakt vans a. lie te lucht-, warmwater- of stoombuizen, indien de desbetref- fende stookinrichting is opgeeteld in een van de garage brand- veilig en gasdicht afgescheiden ruimte, welke alleen toeganke- lijk is vanuit een open terrein of een niet met de garage rechtstreeks in verbinding staande ruimte? b. toestellen voor verwarming door middel van gas of electrici- teit, mits deze speciaal zijn vervaardigd voor de verwarming van ruimten met brandgevaarlijke inhoud en als zodanig door Burgemeester en Wethouders zijn goedgekeurd. 5. Behoudens het bepaalde in liet vierde lid mogen geen toestellen ter verwarming in een garage aanwezig zijn. 6. Voor kunstverlichting in garages mogen slechts electrische gloeilampen worden gebruikt. Gloeilampen, stopcontacten, schake- laars en zekeringen, behoudens die aan de motorrijtuigen zelf, moeten tenminste 1 M. boven de garagevloer zijn aangebracht. 7. Het gebruik van looplampen in een garage is slechts toegelaten, indien deze zijn voorzien van schutglazen en schutkorven, met een gummi-dichting gasdicht zijn afgesloten, en de daarbij beho- rende kabels van een dubbel gummi-omhulsel zijn voorzien. 8. In garagei mag geen benzine aanwezig zijn anders dan in de daarvoor bestemde réservoirs der motorrijtuigen of in bergplaat- sen, ten aanzien waarvan voor het bewaren van benzine vergunning is verleend ingevolge de Himderwet. 9. In garages mogen geen zodanige stoffen aanwezig zijn, noch zo- danige handelingen worden verricht, dat daarvan redelijkerwijze toeneming van brandgevaar is te duchten? poetskatoen en derge- lijke stoffen moeten brandveilig worden opgeborgen. 10. In garages mag geen vuur aanwezig zijn en mag niet worden ge- rooktj op een daarvoor geschikte plaats moet met duidelijk waar- neembare letters van tenminste 15 c.M. hoogte op lichte onder- grond zijn geschilderd: "Verboden te roken. 11. In. garages, waarvan het oppervlak, gemeten binnen de omtrekmu- ren, 30 M2 of minder bedraagt, moet enig behoorlijk handbrand- blusmiddel aanwezig zijn, waaronder mede wordt verstaan een bak met tenminste i droog zand en een schop. 12. Vaor grotere garages schrijven Burgemeester en Wethouders de aanwezigheid van doelmatige handbrandblusmiddelen voor, zulks in verband met de grootte van de garage en de aard daarvan. 13. Ten aanzien van garages, waarvan het oppervlak, gemeten binnen de omtrekmuren, meer dan 250 M2 bedraagt, kan worden geëist, dat een vaste brandblusinrichting aanwezig is." A r t i k e 1 II. Tenzij deze wijziging al heeft plaats gehad wordt overal waar in de bouwverordening voorkomts "Burgemeester, waarnemende de taak van de gemeenteraad" en v.raar staats "Burgemeester, waarnemende de taak van Burgemeester en Wethouders", weer gelezen: "Raad" of "ge meenteraad" en "Burgemeester en Wethouders". A r t i k e 1 III. Deze verardening treedt in werking op 1 December 1950. Vastgesteld door de Raad voornoemd in zijn openbare vergadering van Hovember 1950. De Secretaris, De Voorzitter,

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1950 | | pagina 61