-1 .778.545 notujen Raadl u i z u m, 25 Januari 1960.
Onderwerp:1
Toepassing artikel 31
Woonruimtewet 1947.
De Ministers van Maatschappelijk Werk en van
Volkshuisvesting en Bouwnijverheid hebben zich tôt de raden
van een groot aantal gemeenten in het westelijk deel van
deze provincie gewend met de mededeling, dat naar hun oor-
deel er een aanmerkelijke wijziging ingetreden is in de wo-
ningmarkt en dat de situatie in de meeste plattelandsgemeen-
ten van westelijk Friesland thans zodanig is, dat bepaalde
maatregelen, die genomen moesten worden ter beheersing van
de huisvestingsmogelijkheden, thans niet langer gehandhaafd
behoeven te worden.
Voornoemde bewindslieden menen te weten, dat in vele ge
meenten het evenwicht tussen een woningtekort en beschikbaar
zijn van woonruimte reeds geconsolideerd is. De wetgever
heeft dit ook voorzien - schrijven zij - toen in 1947 in de
Woonruimtewet de bepaling werd opgenomen, dat bij Koninklijk
besluit, de gemeenteraad gehoord, gemeenten kunnen worden
aangewezen, waar deze wet (geheel of gedeeltelijk) niet van
toepassing zal zijn.
Het ligt niet op de weg van de overheid - aldus het oor-
deel van voornoemde Ministers - om de stringente binding
van huurprijzen en woonruimte-verdeling aan dwingende voor-
schriften, zomede de huurbescherming, over het gehele land
te handhaven tôt aan het moment, waarop de laatste woning-
zoekenden zullen zijn geholpen. Veeleer verdient een zich
geleidelijk terugtrekken, al naar gelang de omstandigheden
zulks toelaten, de voorkeur.
Wat de Woonruimtewet 1947 aangaat leert de ondervinding,
dat velen geneigd zijn het oplossen van hun huisvestings-
moeilijkheden uitsluitend aan de overheid over te laten,
zonder zelf enige activiteit van betekenis te ontwikkelen,
terwijl deze wet, evenals de Huurwet, vaak de zo hoog nodige
doorstroming naar meer met behoefte en welstand overeenstem—
mende woonruimte in de weg staat.
De regering is thans van mening, dat met de geleidelijke
beëindiging van vorengenoemde noodvoorzieningen een begin
kan worden gemaakt. Zij heeft daarbij in de eerste plaats
op het oog de distributie van woonruimte van overheidswege
Daarom vragen voornoemde Ministers Uw oordeel uit te spre-
ken over de vraag of het buiten werking stellen van de Woon
ruimtewet 1947 voor deze gemeente bezwaren ontmoet
Het zal U niet behoeven te verwonderen, dat wij U bij de
beantwoording van deze vraag gaarne van advies dienen. Immers
Burgemeester en Wethouders hebben bij de uitvoering van de
Woonruimtewet 1947 een belangrijke taak, daarin bijgesta,an
door de adviescommissiedie aile moeilijkheden en mogelijk
heden van tevoren heeft onderzocht en overwogen.
Bij de beslissingen van ons collège is dan ook steeds de
grootst mogelijke billijkheid en rechtvaardigheid betracht.
Nu is de woningsituatie bij ons nog lang niet zo, dat van
een tekort niet meer gesproken kan worden. Waarschijnlijk is
men bij de Ministeries die mening wel toegedaan en denkt men
Aan dat er zelfs een overschot aan woonruimte bestaat.
de R a a d.
u.j.u3e nP-9