H u i z u m, 16 Mei 1960. Onderwerp: Vijfjaarlijkse afrekening exploitâtievergoeding bij- zondere lagere scholen. Onder dagtekening van 14 Maart j.l. 3e afd. no. 25 hebben de Gedeputeerde Staten dezer provincie de ge- meenterekening over 1957 vastgesteld. Deze vaststelling bracht geen wijziging in de oorspronkelijke cijfers en daarmede werd Uw besluit van 28 Augustus 1958 definitief. Dit besluit, genomen krachtens het tweede lid van artikel 55 ter der Lager Onderwijswet 1920, behelsde: 1e. de vaststelling van hettotaal der uitgaven, door de gemeente gedaan, ten behoeve van het openbaar lager onderwijs, als bedoeld in artikel 55, onder e tôt en met h en p van genoemde wet, alsmede de kosten van instandhouding de z.g. materiële exploitatiekosten— over de jaren 1953 t/m 1957; 2e. het totaalbedrag, dat in verband met het aantal leerlingen voor dievijf jaren telkenjare bij de begroting beschikbaar was gesteld en 3e. de overschrijding van laatstbedoeld totaal door de gezamenlijke werkelijk gedane uitgaven in die vijf jaren. Aangezien de werkelijke uitgaven hoger zijn geweest dan hetgeen beschikbaar wer.d gesteld, kent de gemeente in het jaar volgende op dat, waarin de definitieve vast stelling heeft plaats gehadde bijzondere scholen een extra-vergoeding toe, gelijk aan het product van het bedrag der overschrijding en het gemiddeld aantal leer lingen, volgens de maatstaf van art. 28, van de L.O.wet 1920, die gedurende dat vijfjarige tijdvak de school hebben bezocht. Dit beginsel is neergelegd in het vierde lid van artikel 101 der Lager Onderwijswet 1920 en werd destijds door de Regering als volgt toegiLicht: "Indien de kosten van de openbare scholen niet zijn gebleven binnen de daarvoor beschikbaar gestelde bedragen, daaren- tegen die der bijzondere scholen wel, is het redelijk en in overeenstemming met de financiële gelijkstelling, dat deze laatste in de nieuwe vijfjarige période een even- redig hogere vergoeding zullen ontvangen; de uitgaven voor onderhoud van gebouwen van de openbare en bijzon- dere scholen kunnen immers in een bepaalde période zeer verschillen; in de ene période vergen de openbare scholen veel aan onderhoud, in een volgende wellicht de bijzon- dere scholen" De hierbedoelde extra-vergoeding, bedoeld in artikel 101 van meergenoemde wet, houdt derhalve geen verband met de omstandigheid dat de werkelijke uitgaven van de bijzondere scholen meer of minder hebben bedragen dan de ontvangen vergoedingen. Geheel los hiervan wordt de extra-vergoeding voor de bijzondere scholen toegekend, omdat een leerling der openbare scholen over het afge- lopen vijfjarig tijdvak meer heeft gekost, dan voor hem in dat tijdvak beschikbaar was gesteld. AAN <Le R a a d Bijlage nr.38 notulen Raad18Mei60

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1960 | | pagina 135