- 3 - Artikel 6. 1Indien een ambtenaar ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volhracht en het aantal jaren van die diensttijd tezamen met het aantal jaren van de leeftijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de in het eerste en derde lid van artikel 4 bedoelde ter mijnen een verder genot van wachtgeld toegekend ten be- drage van het uitgestelde pensioen, bedoeld in artikel 48, tweede lid, der Pensioenwet 1922 (S. no. 240)waarop hij terzake van het hem verleende ontslag uitzicht zou hebben, of, indien uit hoofde van enigerlei omstandigheid zodanig uitzicht niet of niet meer zou bestaan, anders zou hebben gehad, wanneer hij gepensioneerd werd naar evengenoemde diensttijd, en naar de middelsom der pensioensgrondslagen, bedoeld in artikel 54, tweede lid, per Pensioenwet 1922 (S. no. 240), in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend, met dien verstande, dat gedurende het eerste jaar na afloop van de bedoelde termijnen het wachtgeld met minder bedraagt dan 40 ten honderd van de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden wedde. 2. Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van hem, die krachtens de Pensioenwet 1922 (S. no. 240) aanspraak kan maken op vervroegd ouderdoms- pensioen, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b, dier wet 3. In buitengewone gevallen kan, ter beoordeling van Burgemeester en Wethouders, wachtgeld, na het verstrijken van de in artikel 4 bedoelde termijnen voor een bepaalde tijd worden toegekend; het bedraagt alsdan, indien de wachtgelder ten tijde van het ontslag kostwinner was van een gezin, ten hoogste 50 en anders ten hoogste 40 ten honderd van de laatstelijk voor het ontslag aan de betrek king verbonden wedde. Artikel 7 Onder diensttijd wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan de aan het ontslag voorafgaanae tijd, die in aanmerking komt voor de berekening van pensioen m- gevolge de Pensioenwet 1922 (S. no. 240), met dien ver stande echter, dat: a. indien de diensttijd wegens verleend ontslag onder- broken is geweest, de tijd v66r de onderbreking, behalve voor de toepassing van het eerste lid van artikel 6, slechts medetelt, indien de onderbreking met langer een jaar heeft geduurd; b. diensttijd, die in aanmerking is genomen bij de be rekening van de duur van wachtgeld of een daarmede gelij te stellen uitkering ten laste van een der lichame - doeld in de artikelen 3 en 4 der Pensioenwet 1922 (S. no. 240), niet wordt medegeteld; c diensttijd in een nevenbetrekking slechts in aan merking komt, indien het wachtgeld uit hoofde van ontslag uit die nevenbetrekking wordt toegekend, zulks zonder dat diensttijd uit een andere betrekking dan die nevenbetrek king in aanmerking komt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1960 | | pagina 49