- 7 -
4. Het bepaalde in dit artikel vindt geen toepassing,
indien de weigering om een ambt of betrekking te aan-
vaarden, het niet gebruik maken van een gelegenheid om in-
komsten te verkrijgen of het zich niet gedragen naar voor-
schriften door Burgemeester en Wethouders gegeven, ge-
schiedt ten tijde van een staking of uitsluiting, tenzij
zich daarbij heeft voorgedaan het geval, voorzien in de
laatste zinsnede van artikel 66, tweede lid, van het
•Algemeen Ambtenarenreglement
Artikel 12.
1. Het wachtgeld vervalt:
a. met ingang van de dag, waarop de wachtgelder 65 jaar
wordt of hij krachtens de Pensioenwet 1922 (S. no. 240) recht
op pensioen -uitgezonderd vervroegd ouderdomspensioen, als
bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder b, dier wet- kan
doen gelden;
b. voor hem, die recht kan doen gelden op vervroegd
ouderdomspensioen zodra het wachtgeld gelijk is aan of
minder bedraagt dan dit pensioen;
c. met ingang van een door Burgemeester en Wethouders te
bepalen dag, indien de wachtgelder blijkens geneeskundig onderzoek
lichamelijk of geestelijk ongeschikt is geworden voor de
uitoefening van de betrekking uit hoofde waarvan het wacht
geld is toegekend;
d. met ingang van de dag volgende op die, waarop de
wachtgelder overlijdt.
2. Met betrekking tôt het bepaalde onder letter c van
het vorige lid vindt artikel 41 en, indien het betreft een
wachtgelder, die geen recht kan doen gelden op vervroegd
ouderdomspensioen, tevens artikel 43 van het Algemeen Amb
tenarenreglement overeenkomstige toepassing, met dien ver-
stande, dat met de in die bepalingen bedoelde ambtenaar
wordt gelijk gesteld de wachtgelder te wiens aanzien het
bepaalde onder letter c wordt toegepast en met het in die
bepalingen bedoeld ontslag het vervallen van wachtgeld
volgens die letter.
3. Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk worden ver
vallen verklaard:
a. indien de wachtgelder zich zodanig gedraagt, dat hij,
ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen;
b. indien hij zich in het buitenland vestigtof geacht
moet worden aldaar duurzaam te verblijven, tenzij Burge
meester en Y/ethouders daarvoor schriftelijk toestemming
hebben verleend
c. indien hij, zij het ook alleen door gebrek aan mede-
werking, verhindert, dat een geneeskundig onderzoek of een
voldoend geneeskundig onderzoek tôt het verkrijgen van uit-
gesteld pensioen uit hoofde van invaliditeitals bedoeld
in artikel 48, tweede lid, der Pensioenwet 1922 (S. no. 240)
of wel enig ander geneeskundig onderzoek, vereist ingevolge
het eerste en tweede lid, plaats heeft;