indien deze inkomsten uit enige overheidskas worden ge
noten, zodra en zolang de uitkering, vermeerderd met die
inkomsten, de laatstelijk genoten beloning zou over-
schrijden, de uitkering met het bedrag dier overschrijding
verminderd en in de overige gevallen, zodra en zolang die
uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de laatstelijk
genoten beloning met meer dan 20 ten honderd daarvan zou
overschrijden, de uitkering met het bedrag van dat meerdere
verminderd
2. Met inkomsten, die genoten worden uit enige overheids
kas, worden andere inkomsten gelijk gesteld, indien Z1D
verbonden zijn aan een betrekking waardoor de belanghebbende
onder de Pensioenwet 1922 (S. no. 240) valt, of ware hij m
vaste dienstongeacht het bepaalde bij artikel 3, eerste
lid, onder b, dier wet, zou vallen.
Artikel 8.
Ten aanzien van een belanghebbende, als bedoeld in artikel
3, eerste lid, onder a, vinden de artikelen 9, tweede lid,
10, eerste lid, tweede zin en vierde tôt en met laatste lia,
11 12, eerste lid onder a, b en d en derde lid, 14, 1i,
en 17 van de Wachtgeldregeling voor zoveel mogelijk over-
eenkomstige toepassing
3. UITKERING-B
Artikel 9»
1. Een belanghebbende, als bedoeld in artikel 3, eerste
lid, sub b, heeft binnen een termijn van 12 maandcn, vol
gende op het hem verleende ontslag, en zo lang hig ae
leeftiid van 65 jaren niet heeft overschreden, aanspraak op
een uitkering gedurende 126 dagen. De uitkering vangt aan
op de dag, waarop het ontslag ingaat. De uitbetalmg van de
uitkering wordt opgeschort met ingang van de dag, waarop
werkloosheid eindigt en wordt, behoudens het bepaalde
het derde lid, binnen die termijn van 12 maanden telkens
bij opnieuw intredende werkloosheid hervat.
2. Een gewezen belanghebbende, die buiten het geval be
doeld in artikel 4, tweede lid, op het tijdstip van ingang
van een hem verleend ontslag niet voldoet aan de jereiste
bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, heeft indien_hij
vervolgens door ontslag uit een andere betrekking onvrio-
willig°werkloos wordt, behoudens het bepaalde in het ^erde
lid, alsnog aanspraak op een uitkering gedurende 126 âagen,
indien hij"op het tijdstip van laatstbedoeld onts!la|
nogvoldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 3, eers
lidonder b. Het bepaalde in het eerste lid vindt over-
eenkomstige toepassing.
3. Geen aanspraak op uitkering als bedoeld in de voor
gaande leden bestaat, indien en zodra een belanghebbende
lanspraak kan doen gelden op uitkering ingevolge de Y/erk-
îoIsSswe? of enile publiekreohtell jke regeling mzake
wachtgeld of daarmede gelijk te stellen uitkering,
-no ch.-