-2.07.18
Onâerwerp;
Gemeente-classificatie
H u i z u m, 3 October 1960.
Ter voldoening aan de toezegging van de Voor-
zitter van Uw Collège in de raadsvergadering van 22
September j.l. doe ik U onderstaand een uiteenzetting
toekomen betreffende de classificatie der gemeenten.
Reeds enkele decennia heeft het probleem der
gemeente-classificatie de aandacht gehad en de nodige
pennen in beweging gebracht. Zo werd in 1922 van
regeringswege een z.g. Classificatie-Commissie in het
leven geroepen, aan welke instantie was opgedragen de
regering te adviseren aangaande een nieuwe indeling
der gemeenten in klassen volgens het Bezoldigings-
besluit Burgerlijke Rijksambtenaren. Bat 00k destijds
reeds de nodige bezwaren naar voren gebracht werden
tegen de voorgestelde classificatie-regeling, zowel
van de zijde van de gemeentebesturen alsook van de
diverse belangengroepen, -ambtenaren-organisaties
onderwijzersbonden, e.d.- behoeft geen betoog.
Doch niet slechts voor de bezoldiging van het
overheidspersoneeldoch 00k voor diverse belastingen,
zowel door als voor de gemeenten geheven, was de
gemeenteclassificatie van kracht. Zo werd bij de
Pinanciële verhoudingswet van 1929 een gemeentefonds-
belasting ingevoerd ten behoeve waarvan de gemeenten
in 3 klassen werden ingedeeld. Ten behoeve van de
Personele Belasting zijn de gemeenten 00k heden ten
dage nog, ingedeeld in 9 klassen. Om nog slechts een
enkel voorbeeld te noemen, voor wat betreft de woning-
wetwoningen zijn de gemeenten ingedeeld in 3 klassen
voor de onderhoudsnormen en de algemene onkosten,
waarvoor het Rijk een bijdrage verleent. Ook de huur-
verhogingen zijn enkele malen afhankelijk gesteld van
de classificatie der gemeenten.
Als argument voor het invoeren van classificatie,
zowel voor de bezoldiging van het overheidspersoneel
(de laatste jaren ook voor de C.A.O.'s), als voor de
plaatselijke belastingen werd destijds aangevoerd
het verschil in de kosten van levensonderhoud -in-
zonderheid de woninghuren- tussen de stedelijke
gemeenten en het platteland. Evenzeer werd, vanaf
de invoering der classificatie, door de tegenstanders
aangevoerd, dat -en dit inzonderheid met het 00g op
de standplaatsaftrek in de bezoldigingsregelingen-
het platteland bij de steden ten achtergesteld werd,
zodat een goede personeelsvoorziening ten plattelande
ontwrieht en de trek van het platteland naar de
steden bevorderd werd.
Hoewel het classificatie-verschil sedert 1922 her-
haalde malen is verzacht, laatstelijk m.i.v. 1 Janua-
ri 1954, is deze nog nimmer geheel uitgebannen.
AAN
de R a a d
-
Bijlage nr. 12
notuien Raad:18Mov60