- 2 -
De gemeenten zijn bij het opstellen harer bezoldigings-
normen dan ook nog gehouden met de classificatie
rekening te houden, zoals deze van regeringswege is
vastgesteld en voor de rijksambtenaren wordt toegepast,
teneinde het loonbeleid der regering niet te door-
kruisen. -
Artikel 3 van het thans nog geldende Bezoldigings-
besluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 luidt aldua:
"1. Voor hen, die een ambt bekleden, waarvoor een
salarisschaal is opgenomen, wordt, behoudens de in
"de bijlagen van dit besluit gemaakte beperkingen,
"rekening gehouden met de indeling derstandplaatsen
"in klassen, overeenkomstig de als bijlage Hbij dit
"besluit gevoegde lijst, waartoe in de salarisschalen
"daarop betrekking hebbende kolommen zijn opgenomen.
"2. Voor de in bijlagen A (ambtenaren in engere zin)
"en G- (onderwijzend personeel) opgenomen ambten is
"het salaris in een standplaats der 4e klasse gelijk
"aan dat in een 3e klasse".
Als toelichting hierop en ter motivering zij ver-
meld
Wegens het verschil in de kosten van levensonder-
houd -voornamelijk bestaande in de verschillen in wo-
ninghuren- in de onderscheidende gemeenten is het
salaris voor verschillende groepen van gemeenten op
een lager bedrag vastgesteld. De gemeenten of onder-
delen van gemeenten (standplaatsen) zijn hiertoe m 4
klassen onderverdeeldVoor de ambtenaren in engere
zin (niet-werklieden) heeft de 4e klasse geen
betekenis, daar het salaris in een 3e en 4e klasse-
standplaats voor hen gelijk is.
Voor de ambtenaren bedraagt het verschil in salaris
voor de 2e klasse 3^ met een maximum van 10,50 per
maand 126,per jaar) en voor de 3e/4e klasse 6;o
met een maximum van f 21,per maand 252,-- per
jaar). Voor de werk- en valclieden, ingedeeld m de
loongroepen, zijn de verschillen gelijk aan de maand-
en weekbedragen, welke corresponderen met 4, 7 en 10
cent per uur, onderscheidenlijk in de 2e, 3e en 4e
klasse
Voc5r 1 Januari 1954 bedroeg het verschil in salaris
voor de ambtenaren 4 en 8$, onderscheidenlijk voor de
2e en 3e/4e klasse (zonder maximum) en voor de werk- en
vaklieden 6 en 12$, onderscheidenlijk voor de 2e en
3e klasse en voorts 12 cent per uur (voor de loon
groepen 1 t/m 4) en 14 cent per uur (voor de loon
groepen 5 en 6) voor de 4e klasse. Tengevolge van de
werking van het Toelagebesluit 1951 waren deze ver
schillen in feite sedert 1 Januari 1951 h°ger
De thans geldende regeling is ingevoerd bij K.B. van
20 Pebruari 1954, Stbl. 55. Zij is een gevolg van een
regeringsbeslissing, genomen naar aanleiding van de
adviezen, welke m.b.t. de gemeente-classificatie zijn
uitgebracht door een daartoe ingestelde wetenschappe-
lijke commissie (de z.g. commissie-Kruyt) en door de
Sociaal-Economische Raad