De Regeringsbeslissing hield tevens in, dat de in-
deling der gemeenten in klassen ongewijzigd zou
blijven. Hiermede is mitsdien de oude klasse-indeling,
welke voor het overheidspersoneel in het merendeel der
gemeenten aanzienlijk gunstiger is dan de klasse-in
deling voor het vrije bedrijf, gehandhaafdhoewel
beide rapporten, welke hierboven zijn vermeld, tenderen
naar een eenheid van klasse-indeling, gericht naar de
klasse-indeling voor het vrije bedrijf, waarvoor de
Noodwet Ouderdomsvoorziening destijds als norm gold.
Sedert 1 Januari 1957 is deze wet vervallen. De klasse-
indeling van die wet wordt echter ten dienste van de
loonvorming in het vrije bedrijf nog gehanteerd. Deze
beslissing is voor het overheidspersoneel in algemene
zin uitermate gunstig te noemen, daar in geval van
aanpassing aan het vrije bedrijf ettelijke gemeenten
zouden zijn gedeclasseerdeen groot aantal met 2
klassen en enkele zelfs met 3 klassen.
Naderhand is de regering op deze beslissing in zo-
verre teruggekomen, dat aile gemeenten, welke lager
(numeriek hoger) waren ingedeeld dan in de Noodwet» tôt
het peil van de Noodwet zijn opgetrokken. De, in ver-
houding tôt de Noodwet, gunstige indelingen bleven
evenwel gehandhaafd (K.Bvan 23 November 1955, Stbl.
530). De regering bepaalde hierbij echter nadrukkelijk,
dat het handhaven van deze te hoge indelingen geen
consequenties zal hebben voor gemeenten, die, hoewel
even belangrijk, de lagere indeling van de Noodwet
"blijven volgen. Ts Uwer inforni8,"ti6 doel ik U mede, da*t
de gemeente Leeuwarderadeel voor de standplaats-
classificatie is ingedeeld in de 3e klasse, terwijl zij
voor de Noodwet Ouderdomsvoorziening in de 5e klasse
was geklasseerd.
Opmerkenswaard is nog, dat als gevolg van laatst-
gemeld K.B., geen standplaats - aftrek meer wordt toe-
gepast op de salarissen van verplegend personeel, het-
welk vermoedelijk reeds een symptoom is van de af-
schaffing der classificatie op kortere of langere ter-
mijn.
Artikel 4 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlioke
Rijksambtenaren 1948 vermeldt:
"Voor de toepassing van artikel 3 wordt als standplaats
"aangemerkt de gemeente of het onderdeel van een
"gemeente, waar de ambtenaar zijn werkzaamheden moet
"verrichten, of wel de gemeente of het onderdeel van een
"gemeente van zijn dienstkring, hem als standplaats
"door het daartoe bevoegde gezag aangewezen"
Ter toelichting moge dienen:
Het salaris is uitdrukkelijk afhankelijk gesteld van de
standplaats, d.i. de gemeente, waar het werk verricht
wordt, en niet van de woonplaats. Dit moge op het
eerste gezicht onlogisch voorkomen, doch is in over-
eenstemming met artikel 55 van het Rijksambtenaren-
reglementalwaar bepaald isdat de ambtenaar ver-
plicht is in zijn standplaats te wonen.