Artikel 10.
Deze regeling wordt aangegaan voor -onbepaalde tijd. Zij treed
in werking op de dag, onmiddellijk volgende op die, waarop
zij in de Nederlandse Staatscourant bekend is gemaakt en wordt
alsdan voorzoveel mogelijk geacht van kracht te zijn geweest
van 15 oktober 1961 af.
Wijziging of opïjeffing van deze regeling kan niet geschieden
dan met de instemming van de Raden van ten minste tweederde
gedeelte van het aantal deelnemende gemeenten. Indien evenwel
de Raad van de gemeente Leeuwarden na 15 oktober 1966 de in
artikel 8 vervatte financiële regeling niet meer juist acht,
zijn de Raden van de kringgemeenten gehouden aan een herzie-
ning van artikel 8 mede te werken. Blijken deze Raden niet
bereid tôt een zodanige herziening, welke de Raad van de ge
meente Leeuwarden bevredigend acht, dan kan deze laatste tôt
opheffing van de regeling overgaan.
Indien de Raad van een der deelnemende gemeenten wijziging
of opheffing van deze regeling verlangt, zendt deze een daar-
toe strekkend voorstel aan de Collèges van Burgemeester en
Wethouders van de overige deelnemende gemeenten en aan de
kringcommissie. De kringcommissie brengt over dit voorstel
binnen een maand na ontvangst daarvan advies uit aan de Col
lèges van Burgemeester en Wethouders van de deelnemende ge
meenten, eventueel vergezeld van een ontwerp-besluit tôt
wijziging.
Ook de kringcommissie is bevoegd een voorstel tôt wijziging
van de regeling aan de Collèges van Burgemeester en Wethou
ders van de deelnemende gemeenten te doen. Zij doet dit voor
stel vergezeld gaan van een ontwerp-besluit tôt wijziging.
Binnen twee maanden na ontvangst van het in het derde lid
bedoelde advies of het in het vierde lid bedoelde voorstel
wordt door de Raden van de deelnemende gemeenten over de
voorgestelde wijziging of opheffing beslist. Van de genomen
beslissing worden de Collèges van Burgemeester en Wethouders
van de overige deelnemende gemeenten zo spoedig mogelijk in
kennis gesteld.
In geval van uittreding uit deze regeling door een of meer
kringgemeenten stelt de kringcommissie, daarbij geadviseerd
door de in artikel 9, eerste lid, bedoelde deskundige, in
overleg met het (de) Collège(s) van Burgemeester en Wethou
ders van de uittredende gemeente(n) ten minste twee maanden
voor het tijdstip van uittreding een de uittredende gemeen
te (n) bindende regeling vast ten aanzien van de financiële
gevolgen van uittreding, waaronder begrepen de eventueel voor
een of meer van de overige gemeenten uit de uittreding voort-
vloeiende financiële schade, welke regeling de goedkeuring
behoeft van Gedeputeerde Staten. Uittreding is slechts moge
lijk met ingang van het eerstvolgende kalenderjaar en indien
van het raadsbesluit tôt uittreding ten minste zes maanden
voor het tijdstip van de uittreding aan de Raden van de an-
dere deelnemende gemeente alsmede aan de kringcommissie ken
nis is gegeven.