- 4 - 2. De eigenaar moet aan de gemeente betalen een bijdrage in de kosten van de in het eerste lid genoemde werken met inbegrip van drie jaren onderhoud en van de hienna in het derde lid omschreven werken ongeacht of deze werken reeds gemaakt zijn of nog gemaakt moeten worden. 3. Het overeenkomstig het voorgaande lid vastgestelde bedrag wordt verhoogd met de hierna te noemen, door de gemeente in verband met de exploitatie reeds gemaakte of nog te maken kosten t.w. a. de kosten van aanleg, daaronder begrepen die van verkrij- ging van de ondergrond, van inrichtingen tôt afvoer en zuivering van rioolstoffen berekend naar evenredigheid van het volgens schatting daarop aan te sluiten aantal woningen, b. de kosten van het maken van bruggen en andere Kunstwerken, van werken ter verbetering van de verbindingen met reeds bestaande gedeelten van de gemeente, alsmede van het maken van aansluiting van nieuw aan te leggen wegen, van riole- ringen en van waterlopen op bestaande zodanige werken, welke werken zowel binnen als buiten het plan van uitbrei- ding of het gedeelte daarvan, bedoeld in het eerste lid van artikel 5, gelegen kunnen zijn, een en ander voor zo- veel deze werken geacht moeten worden ten laste van het plan van uitbreiding of van vorenbedoeld gedeelte van dat plan te komen, met dien verstande echter dat, indien de totstandkcming van de genoemde werken mede van belang is voor andere gronden, een gedeelte der bedoelde kosten in rekening wordt gebracht. 4. De in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt bepaald naar dezelfde verhouding tôt het totale bedrag der kosten, be doeld in het tweede en derde lid, als de totale oppervlakte te verkrijgen bouwterrein zich verhoudt tôt de gezamenlijke oppervlakte bouwterrein in het complex waarvoor die kosten zijn berekend. Deze bijdrage moet door de eigenaar worden voldaan voor de overdracht van de in het eerste lid van arti kel 5 bedoelde gronden, eventueel van het eerste gedeelte dier gronden, tenzij omtrent de betaling een andere regeling wordt getroffen. 5. In bijzondere gevallen kan het maken van een of ander werk, ter beoordeling van Burgemeester en Wethouders, aan de eige naar worden overgelaten. Indien dit laatste toepassing vindt dan wordt daarmede bij de vaststelling van de in het voor gaande lid bedoelde kosten rekening gehouden. Artikel 11 1De gemeente zal tôt de bestrating en riolering van wegen, straten en pleinen niet behoeven over te gaan dan nadat: a. de ondergrond daarvan aan de gemeente in eigendom is overgedragen; b. die wegen, straten en pleinen aansluiting kunnen verkrij- gen aan een reeds bestraat en gerioleerd weggedeelte; c. voor zoveel de voetpaden betreft daaraan is gebouwd en de ophoging ter plaatse van het voetpad volledig is aan— gebracht

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1963 | | pagina 81