Agendapunt 0
Voorstel no. 66/7
S t i e n s, 10 januari 1966.
Onderwerp:
wijziging gemeenschappelijke
regeling I.Z.A.
Aan
de gemeenteraad.
In de I.Z.A.-regelingen, welke vanaf 1952 in de onderscheidene provincies zijn aan-
gegaan, is voor het merendeel de deelneming van gepensioneerden beperkt toi degenen,
die bij hun ontslag deelnemer waren. In Limburg (in 1952 aangegaan) konden 00k
degenen, die na 1 januari 1948 waren gepensioneerddeelnemer worden en in Noord-
Holland (in 1955 aangegaan) - tôt juli 1958 - die na 1 januari 1950.
In 1955 was in de meeste provincies, behalve in Groningen en Drente, waar het
I.Z.A. pas in 1954 startte, meer dan de helft van de gemeenten aangesloten°
dit aantal bedroeg per 1 januari 1965 89$. In de laatste jaren ontstond het gevoel
dat in de gemeenten, die nog niet waren toegetreden of die later waren toegetreden
dan de meerderheid, de bij toetreding reeds gepensioneerden een kans was onthoud^
om aan de I.Z.A.'s deel te nemen; de vraag rees of er geen correctie moest worden
toegepast in die zin dat in die gemeenten gepensioneerden alsnog de mogelijkheid
moest worden gegeven deel te nemen.
De I.Z.A.-adviescommissie, overwegendedat eigenlijk vanaf het ogenblik dat het
instituut in een provincie is opgericht verwachtingen zijn gewekt, meende mogelijk
heid tôt toelating te moeten bevorderen van hen, die gepensioneerd zijn sinds die
oprichtingDe commissie overwoog voorts dat het aantal gepensioneerden van vôôr
de oprichting van de instituten, gezien de sindsdien verlopen tijd in verband met
de gemiddelde leeftijd van overlijden van gepensioneerden, zo gering zou zijn, dat
de toelating, mede in het belang van een landelijke uniforme regeling, onbeperkt
ware open te stellen. Zij zou daarbij tevens een "generaal pardon" willen geven
aan degenen, die verzuimd hebben het deelnemerschap voort te zetten of aan te
vragen op het moment dat zij pensioengerechtigd werden. Voor wachtgelders, uit-
keringgenietenden en hun weduwen en wezen geldt mutatis mutandis hetzelfde.
Inmiddels is gebleken, dat 00k de voorstellen voor de rijksziektekostenregeling
een onbeperkte deelneming van gepensioneerden (ambtenaren, weduwen en wezen) in-
houden. Om verschillende, 00k administratieve redenen, wordt voor de toekomst
eenheid met de rijksvoorziening op dit punt opportuun geoordeeld.
De commissie heeft een poging gedaan de financiële consequenties van een onbe
perkte mogelijkheid van gepensioneerden tôt toelating voor de instituten in totaal
te overzien. Zij is daarbij uitgegaan van het in de Memorie van Toelichting op het
ontwerp- Algemene Burgerlijke Pensioenwet voorkomende gegeven, dat het aantal
gepensioneerden (ambtenaren en weduwen) op 1 januari 1965 33l5$ van het aantal
actieve deelgerechtigden bedraagt. In de onderscheidene I.Z.A.'s lopen de betref-
fende percentages op het ogenblik, bij de huidige mogelijkheid tôt deelneming van
gepensioneerden, uiteen van 8,7 tôt 18,3595» gemiddeld 13,1$. Dit zou bij de onbe
perkte mogelijkheid tôt toelating alsnog een groot aantal gepensioneerden doen
verwachten. De vraag rijst wel, of de aangegeven verhouding op verschillende punten
voor het onderhavige geval een correctie behoeft. Zo zou het aantal te verwachten
gepensioneerden althans een vermindering moeten ondergaan met het 00g op de in de
pensioenwet-cijfers q>genomenenmet uitgesteld pensioenj voorts is het opmerkelijk,
dat in het I.Z.A.-Limburg, waar dus aile gepensioneerden vanaf 1948 desgewenst konden
deelnemen, het bedoelde percentage 14,6 bedraagt en in Noord-Holland voor de ge
meenten, van welke de gepensioneerden vanaf 1950 konden deelnemen, 17Bovenal
zal het de vraag zijn of aile daarvoor in aanmerking komende gepensioneerden van de
mogelijkheid gebruik zullen maken. Velen zullen toch reeds lang een voorziening heb
ben getroffen en zich daarbij wel bevinden.