19 APR. 1966
- 11 -
2. Indien de ambtenaar, als bedoeld in lid 1, voor het tijdstip van inwerking-
treding van de Algemene burgerlijke pensioenwet de hoedanigheid van ambtenaar
in de zin van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240) heeft verkregen, wordt, voor
zoveel dit niet reeds mocht zijn geschied, het ingehouden bedrag als bedoeld
in lid 1 vermeerderd met rente aan de ambtenaar of diens rechtverkrijgenden
uitgékeerd, indien en voor zover daarop niet ingevolge de artikelen 42 ^n 42a
van de Pensioenwet 1922 (Stbl. 240) wegens inkoop van diensttijd is ingehouden»
De uitkering geschiedt, indien géén tijd voor pensioen wordt ingekocht, eerst
nadat de mogelijkheid van inkoop voor pensioen volgens de bepalingen van de
Fansioenwet 1922 (Stbl. 240niet langer aanwezig is.
3. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing voor
de ambtenaar in tijdelijke dienst die krachtens het bepaalde in artikel U5
van de Algemene burgerlijke pensioenwet op het tijdstip van inwerkingtrcding
dier wet, dan wel binnen 6 maanden nâ dat tijdstip de hoedanigheid van ambte
naar in de zin van die wet verkrijgt.
4. Indien door beëindiging van het dienstverband, de ambtenaar in tijdelijke
dienst, die ingevolge het bepaaide in artikel U5 van de Algemene burgerlijke
pensioenwet uitzicht had op de hoedanigheid van ambtenaar in de zin van die
wet genoemde hoedanigheid niet verkrijgt, wordt het in lid 1 bedoelde bedrag
aan hem of aan zijn rechtverkrijgendenuitgekeerd» De in de vorige zin bedoelde
uitkering geschiedt eveneens indien de ambtenaar krachtens het bepaalde in
artikel B7 van de Algemene burgerlijke pensioenwet het ambtenaarschap in de
zin van die wet niet zal verkrijgen."
Artikel XLVI.
Artikel 121 wordt gelezen alsvolgt:
"Voor de ambtenaar, die in het genot is gesteld van een uitkering, als bedoeld in
"artikel 43 van dit règlement, zoals dit artikel laatstelijk luidde, blijft dit
"artikel van kracht, met dien verstande dat in de leden 2 en 4 voor "Pensioenwet
"1922 (Stbl. 240)" wordt gelezen "Algemene burgerlijke Pensioenweto"
Artikel XLVII.
De artikelen 120 en 121 worden vernummerd tôt 122 en 123»
Artikel XLVIII.
Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 januari îp66
Aldus vastgesteld door de raad voornoemd in zijn
openbare vergadering van 14 april 19d6.
De' secretaris, De voorzftter,
H. Hellinga)
t/k
In drievoud aan gedeputeerde staten gezonden op