- 4 -
2. Buitendienststelling wordt voor de toepassing van de artikelen van dit hoofdstuk
gelijkgesteld met verhindering wegens ziekte.
Artikel 48
Indien uit het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 46, eerste, tweede of derde
lid? blijkt, dat de ambtenaar op grond van ziekten of gebreken is geraakt in ee.n toe—
stand van blijvende ongeschiktheid voor de vervulling vanzljn betrekking, kan hij door
burgemeester en wethouders worden verplicht zich aan een geneeskundig onderzoek volgens
de bepalingen van de Algemene burgerlijke pensioenwet te onderwerpen.
Artikel 49
1» Aan de gewezen ambtenaar, die in het genot is van een invaliditeitspensioen vermeer—
derd met een aanvulling, als bedoeld in artikel F 9 der Algemene burgerlijke pen
sioenwet, wor.dt indien na ingewonnen advies van een door burgemeester en wet
houders aangewezen geneeskundige blijkt, dat de ziekten of gebreken uit hoofde waar-
van hij blijvend ongeschikt is verklaard zijn betrekking te vervullen, in belang-
rijke mate hun oorzaak vinden in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in
de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan
SC^LU''"(^ fta-latigheid zijn te wijten - een uitkering verleend ten bedrage van
^^2/° van het invaliditeitspensioen^ zoals dit met evenbedoelde aanvulling is ver—
meerderd. De uitkering eindigt met ingang van de eerste van de maand, volgende op die
waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 63 jaar heeft bereikt.
2« Indien aan de gewezen ambtenaar een uitsluifend naar zijn diensttijd berekend in
validiteitspensioen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet is toegekend en
dat pensioen lager is dan 112jg$ van het bedrag, dat hem bij toepasselijkheid van
artikel F 9 dier wet aan invaliditeitspensioen en aanvulling zou zijn toegekend, wordt
hem in het gevalbedoeld in het eerste lid, een uitkering verleend ten bedrage van
het verschilDe uitkering eindigt met ingang van de eerste van de maand, volgende
op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
3» Indien het overlijden van een ambtenaar dan wel van een, voor een uitkering als be
doeld in het eerste of tweede lid in aanmerking gekomen, gepensioneerde ambtenaar
het rechtstreeks gevolg is van ziekten of gebreken, als bedoeld in het eerste lid,
wordt 3,an degenen, die in verband met dit overlijden krachtens de Algemene burger
lijke pensioenwet een pensioen genieten, een uitkering verleend ten bedrage van
12-^fo van dit pensioen. De uitkering eindigt met ingang van de eerste van de maand,
volgende op die waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt,
dan wel - indien de weduwe of de weduwnaar, aan wie een pensioen werd toegekend,
hertrouwt - met ingang van de eerste van de maand volgende op die van het her-
trouwen.
4« De gewezen ambtenaar aan wie een uitkering als bedoeld in het eerste en tweede lid
is toegekend, is verplicht gedurende de termijn van uitkering burgemeester en wet
houders op de hoogre te stellen van wijzigingen in zijn invaliditeitspensioen.
Artikel 30
1. Indien de gewezen ambtenaar, die wegens ziekte - ontstaan vôôr de datum van ingang
van zijn ontslag - nadien nog ongeschikt is eennaar aard en omvang soortgelijke be
trekking te vervullen, wordt hij voor de toepassing van artikel 39 gedurende zijn
ongeschiktheidmaar uiterlijk tôt een jaar na de aanvang daarvan, geacht niet uit
zijn betrekking te zijn ontslagen.
Indien de gewezen ambtenaar, na de aanvang van zijn ongeschiktheid als bedoeld in de
vorige volzin, niettemin zijn dienst nog voor tenminste 45^ van zijn normale werk—
tijd tôt de datum van ingang van zijn ontslag heeft verricht, wordt de ongeschikt
heid geacht op evenbedoeld tijdstip te zijn aangevangen.