Indien de gewezen ambtenaar, die onmiddellijk voorafgaande aan zijn ontslag
tenminste twee maanden zijn betrekking heeft vervuld, binnen een maand na de
datum van ingang van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard
en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, wordt hij voor de toepassing
van artikel 39, gedurende zijn ongescbiktheid, maar uiterlijk tôt een jaar na de
aanvang daarvan, geacht niet uit zijn betrekking te zijn ontslagen.
Dit lid vindt geen toepassing op;
a» degenedie met ingang van dedatum van zijn ontslag of daarna verzekerde is ge-
worden in de zin van de Ziektewet, tenzij hij in verband met het bepaalde in
artikel 44» eerste lid, onder a, jo. hetiweede lid, dier wet geen aanspraak kan
maken op ziekengeld?
bd-egenedie met ingang van de datum van zijn ontslag of daarna uitsluitend in
verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a en b, van de Ziekte
wet, niet ingevolge die wet verzekerd is.
Indien de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste of tweede lid, na afloop van het
jaar, waarin hij krachtens een dier leden bezoldiging genoot, arbeidsongeschikt is,
zonder dat hij recht heeft op invaliditeitspensioen krachtens de Algemene burger—
lijke pensioenwet of op een uitkering krachtens titel III van de Wet op de nood-
wachten, ontvangt hij zolang die ongeschiktheid duurt, maar uiterlijk tôt de eerste
dag van de maand, waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, een uitkering naar de
maatstaf van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Dit lid vindt geen toepassing op;
a. degene, die met ingang van de datum van zijn ontslag of daarna verzekerde is ge—
worden in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, tenzij hij
in verband met het bepaalde in artikel 30 dier wet geen aanspraak op arbeidson-
geschiktheidsuitkering kan maken.
b. degene, die met ingang van de datum van zijn ontslag of daarna uitsluitend in
verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a en b, van de Wet op
de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet ingevolge die wet "erzekerd is.
Indien de bevalling van de gewezen vrouwelijke ambtenaar waarschijnlijk is cnderschei—
denlijk plaatsvindt binnen vier maanden na haar ontslag, wordt zij voor de toepas
sing van artikel 40 tenminste gedurende de daarin genoemde termijnen geacht niet
uit haar betrekking te zijn ontslagen. Indien en voor zolang zij, ook na de in
artikel 40» derde lid, genoemde termijn nog ongeschikt is een naar aard en omvang
soortgelijke betrekking te vervullen, onderscheidenlijk arbeidsongeschikt is, ten—
gevolge van ziekte verband houdende met de zwangerschap of de bevalling, is het
bepaalde in het tweede lid, onderscheidenlijk derde lid, van overeenkomstige toe
passing, met dien verstande, dat de daarin genoemde termijn van een jaar, waarin
zij bezoldiging ontvangt, aanvangt op de dag na die van de bevalling.
Arbeidsongeschiktgeheel of gedeeltelijk, in de zin van het derde en vierde lid, is
hij die ten gevolge van ziekten of gebreken geheel of gedeeltëlijk buiten staat is
om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog
op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter
plaatse waar hij arbeid verricht, of het laatst verricht heeft of op een naburige
soortgelijke plaats te verdienen hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen,
van dezelfae soort en van soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid ge-
woonlijk verdienen.
Op de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar krachtens dit artikel geniet wordt in
mindering gebracht;
a. een hem uit hoofde van zijn ontslag uit de laatstelijk door hem vervulde be
trekking toegekend pensioen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet, waar-
onder begrepen een aanvulling ingevolge artikel F 9, derde lid, dier wet?