Agendapunt 1 S t i e n s, 19 april 1968 Onderwerp: Beëdiging raadsleden. Aan de gemeenteraad. Van Gedeputeerde Staten is beficht ontvangen, dat binnen de daarvoor bij de wet gestelde termijn, geen bezwaren zijn ingediend tegen het raadsbe- sluit van 28 maart 1968, tôt toelating van de heren P. Tuliier en G. Hopster tôt leden van de Raad, terwijl er voor Gedeputeerde Staten evenmin termen aanwezig zijn, om ambtshalve omtrent de beslissing van de Raad uitspraak te doen. In verband hiermede kunnen bovenèenoettde personen thans hun betrekking aie lid van de Raad aanvaarden, nadatzij ingevolge het bepaalde in art. 45 der gemeentewet, de onderstaande eden of beloften in handen van de voorzitter van de raad hebben afgelegd. 1. Zuiveringseed. Ik zweer (verklaar) dat ik, om tôt lid van de raad te worden benoemd, "directelijk of indirectelijk, aan geen persoon, onder wat naam of voor- 'wendsel ook enige giften of gaven beloofd of gegeven heb. Ik zweer (beloof) dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te "doen of te laten, van niemand hoegenaamd enige beloften of geschenken "aannemen zaldirectelijk of indirectelijk. "Zo waarlijk helpe mij God almachtig!" "(Dat verklaar en beloof ikl). 2. Gewone eed. Ik zweer (beloof) trouw aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks, en "dat ik de belangen der gemeente Leeuwarderadeel met al mijn vermogen "zal voorstaan en bevorderen. "Zo waarlijk helpe mij God almachtig!" "(Dat beloof ik!"). Burgemeester en wethouders van de secretaris, Leeuwarderadeel de burgemeester, P.J. KRAM H. HELLINGA

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1968 | | pagina 27