- 2 -
d. dat voormeld plandeel geen mogelijkheden open laat om met name de aan-
liggende grondera ten oosten van het dorp te zijner tijd te ontsluiten.
Bij deze punten kan worden aangetekends
1. dat die, vermeld onder sub a en b zich niet met elkaar verdragen en dat
het toch echt niet zo moeilijk zou zijn geweest, de inlichtingen, die
men wenste, te vragen;
2. dat bij die, vermeld sub c en d de visie van planoloog en gemeentebe—
stuur, c.q. gedeputeerde staten een belangrijke roi spelen, doch dat
toch minstens had koonnen worden geïnformeerdhoe deze zaak dezerzijds
werd gezien, terwijl bovendien een detailkaartje, aangevende de ver—
kaveling, uitkomst had kunnen bieden.
Enfin, informatie werd niet ingewonnen, na bijna een jaar stonden we"in de
kou"
Onmiddellijk verzochten wij onze stedebouwkoondigeons te dezer zake te
adviseren. Reeds op 8 mei 1967 zond ir. Hajema een nieuw ontwerp—bestemmings-
plan Britsum aan de direkteur van de provinciale planologische dienst, ter
behandeling in de commissie van vôôroverleg, daarbij namens ons vragend om
een spoedige reactie.
Bij brief van 23 augustus 196? verzochten wij voomoemde direkteur, ons de
bevindingen der commissie spoedig mede te delen, aangezien in het toen vi—
gerende plan aile beschikbare grond was uitgegeven en bebouwd.
Welnu, onder dagtekening van 24 november 1967, no. 1472-67, kregen we ant-
woord. Ten aanzien van het plan Britsum werd in deze brief opgemerkt;
'Uitgesproken werd dat de uitleg in zuidelijke richting acceptabel is te
achten. De detaillering van het plan, met name de L—vorm der bebouwings—
vlakken aan de zuidrand daarvan, wordt evenwel als bezwaarlijk aangemerkt,
aangezien daarmee de bebouwing op de hoeken niet is bepaaldo De commissie
herinnert overigens aan het besluit van Gedeputeerde Staten no. 4589 dd.
11 april j.l. waarin o.a. is overwogen, dat de ruimte tussen de maximum en
minimum goothoogte te groot is te achten; verwezen zij in dit verband naar
de desbetreffende opmerking hiema onder het hoofd "Voorschriften".
(De variatie in de toegestane minimum— en maximum goothoogte acht de commis
sie te groot. Het verschil tussen beide ware te reduceren "tofc ongeveer 1
meter.)" /voorts
Bovendien werd/îâaar aanleiding van de ontwerp—bestemmingsvoorschriften nog een
groot aantal opmerkingen gemaakt. Bij schrijven van 12 december 1967,
23/1331 berichtte ir. Hajema ons met betrekking tôt de opmerkingen uit
het vôôroverleg s
De U reeds toegezonden voorschriften zijn gewijzigd en in overeenstemming
gebracht met de opmerkingen, die zijn gemaakt door genoemde Commissie, met
uitzondering van het volgend.es
1e. Artikel 1 - 2 is omschreven als in de Publikatie nr. 69 van het Ned.
Instituut voor Ruimtelijke Grdening en Volkshuisvesting en is als zodanig
gehandhaafd gezien de verwevenheid van deze begrippen, die zowel in de ene
dan wel in de andere van genoemde wetten en verordening voorkomen.
2e. Artikel 3 - 2a. De hier gestelde oppervlakte van 100% is gehandhaafd,
daar de voorgestelde 50% in de meeste gevallen zou betekenen, dat er minder
gebouwd kan worden dan de reeds toegestane 30.00 resp. 48.00 m2. Bij een
grotere woning met een vloeroppervlak van 80 m2 zou b.v. maar 40 m2 bebouwd
kunnen worden, dit is m.i. te weinig voor praktijkruimten of iets derge-
lijks. 6