- 3 - 3e. Artikel 4 - 1m en 7i Deze opmerking is mij niet geheel duidelijk. De voorgestelde redactie behoort m.i. niet in de bestemmingsvoor- schriften thuis, daar dit een welstandsbepaling is. Met betrekking tôt de gemaakte opmerking inzake de L-vorm in de bel uwings- stroken van het plan Britsum, deel ik u mede geen aanleiding te zien het plan te wijzigen, daar een goede verkaveling zonder meer mogëtLjk is. Bijgaand zend ik u hiertoe een verkavelingsplannetje, waarbij ik u in overweging geef dit te overleggen bij de officiële aanbieding van het plan aan gedeputeerde staten." Aangezien wij ons met de zienswijze van onze stedebouwkundige konden ver— enigen, stelden wij u voor, het gewijzigde ontwerp vast te stellen, waartoe u in uw vergadering van 29 december 1967 besloot0 Na de voorgeschreven publicatie zonden wij op 9 februari 1968 uw besluit met bijlagen, waaronder het eerderbedoelde verkavelingsplannetje, aan Gedeputeerde staten ter goedkeuring. Er van uitgaande, dat een en ander, gezien de voorgeschiedenis thans snel z'n beslag zou kunnen krijgen, informeerde de voorzitter in april j.l. bij de direkteur van de provinciale planologische dienst naar de stand van za— ken. Hem werd toen de toezegging gedaan, dat zou worden getracht, de zaak in mei 1968 af te doen. Toen en ook tijdens latere contacten omtrent deze zaak is van bezwaren c.q. vragen bij de provinciale dienst niet gebleken. Dat er wèl bezwaren zijn, blijkt uit het in de aanhef vermelde besluit van gedeputeerde staten, die ook thans nu er een verkavelingsplan is - waarvan u een overdruk hierbij aantreft nog overwegens 'dat de in het zuidelijk plandeel geprojecteerde L—vormige bebouwings— stroken zowel uit planologisch als uit architectonisch oogpunt niet aan- vaardbaar zijn" Het dezerzijds aangevoerde argument, dat de bepaling inzake de bijge- bouwen een logisch sluitstuk is van de ten deze reeds gemaakte uitzonderin— gen wordt slechts weerlegd met de opmerking, dat de ontheffingsmogelijkheid tôt ongewenste stedebouwkundige situaties aanleiding kan geven. Met deze beslissing van gedeputeerde staten wordt en onze planoloog en.het gemeentebestuur een brevet van onvermogen uitgereikt. Een redelijke mate van vertrouwen in een gezond inzicht van de gemeentelijke bestuurscolleges ontbreekt met betrekking tôt deze zaak bij het provinciaal bestuur eveneens. Wat hier gedaan wordt, is niet meer het op z'n aanvaard— baarheid beoordelen van een gemeentelijk plan maar het plaatsnemen op de stoel van het gemeentebestuur. Wij hebben een onderhoud aangevraagd met de bij deze zaak betrokken gede- puteerden. Mocht dit niet tôt een redelijke oplossing leiden, flan dient o.i. een beroep op de Kroon te worden gedaan. Spoedshalve verzoeken wij u, ons te machtigen indien wij zulks nodig achten, dit beroep in te stellen. Burgemeester en wethouders van Leeuwarderadeel de secretaris, de burgemeester, H^s p.J. KRAM H. HELLINGA

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1968 | | pagina 139