Bijlage A.
Ontwerp-voorschriften, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a,
ad E, van de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie.
(Constructie- en installatievoorschriften betreffende
opslag in ondergrondse tanks voor gas-,huisbrand- en stookolie).
I. Constructievoorschriftanc
1De tank moet een cilindrische vorm hebben en voldoen aan de "Voorschriften
voor stalen tanks voor ondergrondse opslag van vloeibare brandstof" (K 3-
produkten) volgens NEW 3353, uitgave oktober 1965.
Indien in de tank verwarmde olie wordt opgeslagen moet bovendien voldaan
worden aan de aanvalleude voorschriften volgens NEW 3353a, uitgave september
1967» Het bewijs waarin varmeld is dat de tank aan bovenstaande bepalingen
voldoet, afgegeven door het ICeuringsinstituut voor Waterleidingartikelen
(KIWA) moet aan burgemeester en wethouders vôôr het in gebruik nemen van de
tank worden overgelegd.
2. De tank moet tegen corrosie zijn beschermd door een bekleding als omschreven
in NEW 3353-
3» De waterafvoeropening en de ontluchtingsleiding moeten elk op een ander einde
van de tank zijn aangebracht.
II. Installatievoorschriften.
1De bekleding moet ter plaatse waar de tank wordt ingegraven worden gecontro—
leerd door afvonken en eventuele beschadigingen moeten worden bijgewerkt.
Het onderzoek op dichtheid van de tank en de daarop aangesloten leidingen
moet opnieuw geschieden, nadat de tank is geplaatst door beproeving met
lucht bij een inwendige overdruk van 0,3 bar (Kgf/cm2) met behulp van een
U-vormige open pijp en een waterkolom, of met water bij een inwendige over
druk van 2 bar (kgf/om2). Bij beproeving met lucht mag eventueel produkt
in de tank aanwezig zijn. Bij deze beproeving moet de druk gedurende ten—
minste 15 minuten constant blijven. Een bewijs hiervan, afgegeven door het
KIWA of een door dit Instituut erkende deskundige, moet vôôr het in gebruik
nemen van de tank aan burgemeester en wethouders worden overgelegd.
2. De tank moet zover worden ingegraven, dat de dekking boven het mangatdeksel
ten minste 30 cm. bedraagt. Onder de tank moet een laag ingewaterd zand zijn
aangebracht, dik ten minste 30 cm. De ruimte rondom de tank moet zijn opge—
vuld met een laag schoon zand, welke ten minste 30 cm. dik is en waaruit
stenen, sintels, grind en andere harde voorwerpen zorgvuldig zijn verwijderd.
Het mangat of de mangaten moeten gemakkelijk bereikbaar zijn. De sleuven van
ondergrondse pijpleidingen moeten eveneens met schoon zand worden aangevuld.
Indien zeker gesteld is, dat de uitgegraven grond geen harde voorwerpen bevat,
mag voor het opvullen deze grond in plaats van zand worden gebruikt.
3. De tank moet enigszins hellend zijn opgesteld en van een opening zijn voor—
zien, zodat eventueel in de tank aanwezig water op een eenvoudige wijze kan
worden verwijderd. Desgewenst kan de peilopening voor dit doel worden gebruikt.
De ontluchtingsleiding moet zich aan het hoogst gelegen einde bevinden.
4« De tank moet zo nodig tegen opdrijven zijn beschermd. De tank mag niet zijn
ingegraven op een plants waarover zwaar verkeer plaats heeft, tenzij bijzondere
voorzieningen zijn getroffen tôt het tegengaan van gevaar van beschadiging van de
tank of leidingen.
5« De tank, de appendages en de leicfrigen moeten vloeistofdicht zijn.
6. Tenzij op grond van een rapport van het Keuringsinstituut voor Waterleiding
artikelen (KIWA) kan worden aangetoond, dat de specifieke wwerstand van de
grond op de plaats waar de tank komt te liggen, meer dan 500C Ohm cm. be
draagt, moet de tank met de daarop aansluitende ondergrondse leiding uitwendig
tegen corrosie zijn beschercund door middel van een kathodische bescherming,
- welke jaarlijks -