- 2 -
Toelichting.
Verontreiniging van openbaar water, zoals sloten, kanalen en dergelijke en uit—
stroming in riolen kunnen worden beschouwd als schade aan derden en moeten wor
den vermeden? indien door verontreiniging gevaar voor de drinkwatervoorz-* ening
zou kunnen ontstaan, mag ook de bodem van de omwalde i-uimten geen olieprodukten
doorlaten en moet derhalve een oliedichte bak worden gemaakt, bijvoorbeeld be-
staande uit een betonplaat met opstaande rand.
4. Indien zich binnen de omwalde ruimte slechts één tank bevindt moet de opname-
capaciteit ten minste gelijk zijn aan de tankinhoudj zijn in een ruimte twee of
meer tanks opgesteld, dan moet de opnamecapaciteit ten minste gelijk zijn aan de
inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10$ van de gezamenlijke inhoud van
de overige tanks.
5. De omwalling moet voldoende sterk zijn om weerstand te kunnen bieden aan de vloei-
stofdruk, die bij het leeglopen van de grootste tank kan ontstaan.
6. De tank moet zijn gevrijwaard tegen me-chanische beschadiging.
Toelichting.
Bij intensief (vracht)autoverkeer nabij de tank wordt in het algemeen aan voren-
staande eis voldaan indien een omwalling op ten minste 1 m. afstand van de tanks
1s aangebracht5 bovendien kan een bescherming worden aangebracht, bijv. bestaande
uit m de grond gedreven stalen buizen, een vangrail of iets dergelijks.
7. la een leiding voor het afvoeren van hemelwater uit de tahkput moet zo dicht mo-
gelijk bij en buiten de omwalling een afsluiter zijn aangebracht^ deze afsluiter
moet normal1ter gesloten zijn. Er mag geen olie naar openbaar water of op de ge-
meentelijke riolering worden afgevoerd.
Teneinde te voorkomen dat met water olie wordt afgevoerd, moet in de hemelwater-
afvoer van een tankput en in de afvoeren van gebouwen of terreingedeelten waar
olie kan weglekken of worden gemorst een doeltreffende olie-afscheider worden ge-
p aatst van zodanige capaciteit, dat de gehele hoeveelheid aangevoerd water kan
worden verwerkt en die ten minste twee oliekeerschotten bevat. Het minimaal nood-
zakelijke waterniveau in de olie-afscheider moet te allen tijde worden gehand-
3. Tanks moeten zijn geaard door middel van aardelektroden, waarvan de verspreidim-s-
weerstand met meer dan 5 Ohm mag bedragen. Er kan van een centraal aardings-
systeem wordnn gebruik gemaakt. Tanks met een middellijn groter dan 6 m. moeten
zijn voorzien van meer dan één aardingspuntwelke regelmatig verdeeld langs de
omtrek op een maximum onderlinge afstand van 20 m. moeten zijn aangebracht. De
fa^din^°îe^°yfi^ens voldoen aan de "Richtlijnen voor bliksemafleider-instal-
laties NEN 1014" en moet jaarlijks op deugdelijkheid worden beproefd.
9. In elke leiding die op de tank is aangesloten beneden het hoogste vloeistof
niveau, moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een afsluiter zijn geplaatst? de
zich direct tegen de buitenwand van de tank bevindende verbindingsstukken en de
appendages beneden het hoogste vloeistofniveau moeten geheel van staal zijn ver-
r™- ^njVUdleilding moet zodaJlie zijn aangelegd of ingericht dat terugstromen
van. olie uit de tank onmogelijk is»
10. De doorvoering van pijpleidingen door een tankomwalling of door een andere con-
structie bestemd om olieprodukten binnen een bepaalde ruimte te houden, moet
vloeistofdicht zijn geconstrueerd.
11 di6 een tank Zijn aan&el3racht» moeten zodanig zijn uitgevoerd,
kr. d J \J Zlen of de afslui"ter geopend dan wel gesloten is. Een aftap-
Kraan of -sluiter mag met door onbevoegden kunnen worden geopend.
12' lottT de naaSt8 omgevin£ meer dai1 normaal brandgevaar oplevert moet de tank zijn
mereennhZ^^ sproeiinstallatie waardoor de tank gelijkmatig kan worden gekoeld
met een hoeveelheid water van ten minste 1 m3 per uur per strekkende meter van de
-tankomtrek bij een-
^13.9/1 Ci