Agendapunt 9» Voorstel 68/ 120 Stiens, 18 november 1968. Onderwerp: Spaarverordening. Aan de verneenteraad. Bij Koninklijk Besluit van 27 mei 1968, Stbl. 263, is een nieuwe spaar- regeling voor de rijksambtenaren vastgesteld. Het ICabinet heeft zich beraden op de vraag, hoe, zonder aan de doelstelling van die regeling tekort te doen, een meer doelmatige werking van de Premie- spaarregeling Rijksambtenaren kan worden bewerkstelligd. Bij dat beraad heeft het Kabinet het volgende overwogen: 1Er kan geen voldoende reden aanwezig worden geacht de top van de middel- bare ambtenaren en de hogere ambtenaren in de gelegenheid te blijven stellen aan de Premiespaarregeling Rijksanbtenaren deel te nemen. Deze ambtenaren behoren immers tôt een groep, ten aanzien waarvan mag worden aangenomen, dat velen daarvan reeds duurzaam bezit hebben gevormd of ook zonder spaarpremie tôt de vorming van duurzaam bezit (hadden) kunnen komen. 2. Aangezien een belangrijke bron van moeilijkheden bij de uitvoering van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren is gelegen in de ingewikkelde premiepercentageregeling, ligt het voor de hand -mede gelet op de onder 1 weergegeven overweging- een vereenvoudiging van de regeling te zoeken in de va3tstelling van êén prerniepercentage voor aile deelnemers aan die regeling. 3. De uitvoerbaarheid van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren zou in be langrijke mate zijn gebaat bij het loslaten van de thans bestaande band tussen de jaarwedde" van de deelnemer en het jaarlijks door hem ten hoogste in het kader van de preniespaarregeling te sparen bedrag. De meest eenvoudige op'_ossin,r zou zijn de vaststelling van het max nun>- spaarbedrag op een in de regeling te noemen, voor aile deelnemers gelijk bedrag. 4. In aanmerking genomen de doelstelling van de Premiespaarregeling Rijks— ambtenaren (het bevorderen van de vorming van persoonlijk duurzaam bezit door aan belanghebbenden een stimulans te geven tôt het verrichten en blijven verrichten van additionele besparingen)kan geen voldoende grond aanwezig len geacht voor het handhaven van de mogelijkheid (periodieke) be alingen ten behoeve van de in de huidige regeling genoemde bestedings— objecten (met uitzondering van het "levensverzekeringsparen") voor premie— toekenning in aanmerking te brengen. Daarbij komt nog, dat evenbedoelde wijze van deelneming aan de regeling verreweg de meeste administratieve werkzaamheden oplevert en een belangrijke bron van uitvoering3moeilijk heden vormt. In het Koninklijk Besluit, dat er toe heeft geleid de Premiespaarregeling Rijksambtenaren te vervangen doyr een nieuwe regeling ("Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968"), zijn deze overwegingen in grote trekken als volgt uitgewerkrt a. De mogelijkheid tôt de'-"aan de premiespaarregeling is beperkt tôt degenen, die een hoofdbetreicsing bekleden en wier wedde op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar niet hoger is dan het maximum van schaal 103 van Bijlage A I van het bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambte naren 1948 (de rang van hoofdcommies in het départementale rangenstelsel). b. Pet spaarpremiepercentage is voor aile deelnemers aan de regeling gesteld op 25. c. Het bedrag, dat iedere deelnemer par maand (ten hoogste) op zijn bezol— diging kan doen inhouden, is bepaald op f. 42,

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1968 | | pagina 43