Agendapunt 22
Voorstel 69/30
S t i e n s, 24 februari 1969»
Onderwerp:
Uitvoering archiefwet 1962.
Aan
de gemeenteraad.
De op 1 mei 1968 in werking getreden archiefwet legt, voor wat betreft de archief-
bescheiden van de gemeente, aan de gemeenteraad de verplichting op een regeling
vast te stellen met betrekking tôt de zorg van bnrgemeester en wethouders voor de
archiefbescheiden van de gemeente.
Alvorens verder op de te treffen regeling in te gaan, lijkt het ons dienstig
eenbeknopt overzicht te geven van de wettelijke bepalingen op het gebied van het
archiefwezen in Nederland.
De eerste wettelijke regeling dateert van 1918. De voornaamste elementen van deze
regeling waren:
a. de openbaarheid van de in de archiefbewaarplaatsen berustende archivaliaf
b. vaststelling van eisen waaraan de wetenschappelijke archiefambtenaren moesten
voldoen;
c. de vaststelling van voorschriften met betrekking tôt de vernietiging van ar-
chiefbescheidenj
d. de vestiging van rijksarchiefbewaarplaatsen en de verdeling van de archieven
daaroverj
e. overbrenging van de onder rijks en provinciale administraties berustende ar-
chievenj
f. aanwijzing van de dagelijkse besturen van provincies, gemeenten en waterschap-
pen met de zorg voor de archieven van deze publiekrechtelijke lichamenj
Wat deze zorg betreft maakte de wet een principieel onderscheid tussen de provin
ciale en de archieven van de andere lagere publiekrechtelijke lichamen. De pro
vinciale archieven raochten slechts worden overgebracht naar de ri jksarchiefbewaar
plaatsen. De oude archieven van de gemeenten en waterschappen kwamen te berusten
in eigen archiefbewaarplaatsen. Voor de archieven van voor 1813 werd de over
brenging verplicht gesteld.
Een bezwaar van de wet was dat veel werd overgelaten aan regeling bij algemene
maatregel van bestuur, waardoor de duidelijkheid en overzichtelijkheid in het ge—
drang kwam. Toch heeft de archiefwet van 1918 goed gewerkt in het bijzonder 00k in
onze provincie. Met name de overtuiging dat de gemeenschap belang heeft, zowel
uit wetenschappelijk als uit administratief oogpunt bij goed toegankelijke ar
chieven heeft onder vigeur van de wet van 1918 veld gewonnen.
Naast de bezwaren die er in archiefkringen bestonden over de onvoldoende middelsn,
die de overheid ter beschikking stelde voor de ontwikkeling van het archiefwezen
bevatte de wet zelf toch 00k een aantal bezwaren. Het zou te ver voeren al deze
bezwaren hier op te sommen, omdat een groot deel betrekking heeft op archief—
technische onderwerpen. Een belangrijk bezwaar was wel het ontbreken van een alge
mene verplichting tôt overbrenging van archieven naar bewaarplaatsen. De leemten
in de wet van 1918 gevoegd bij het verlangen naar een verdere uitbouw van het
geschreven recht, waren aan—leiding tôt de archiefwet van 1962