- 3 -
lijk heb gedaan. Dat is dan een geruststelling voor me, maar u kennende weet
ik wat u ermee bedoelt. Ik ben ijdel genoeg daarmee blij te zijn, maar toch
nuchter genoeg te beseffen, dat op een dag als vandaag alleen maar vriendelij—
ke en lovende woorden worden gesproken. Ikzelf ben niet In aile opzichten te-
vreden. De noodzakelijke reorganisatie van het administratieve apparaat heeft
veel problemen tôt een redelijke oplossing kunnen brengen. Andere dienen zich,
juist als gevolg van deze reorganisatie aan. Het zou te ver voeren en ook niet
wenselijk zijn hierop verder in te gaan. Met mijn opvolger heb ik hierover ge
sproken en met name de afdeling algemene zaken, beveel ik in aijn warme belang—
stelling aan. Ik heb niet de illusie, dat ik het een ieder voldoende naar de
zin heb gedaan. Ik weet best, dat ik van het personeel, met name van de chefs
van de afdelingen, maar toch ook van de meisjes van de "typekamer vrij veel heb
geëist. Ik besef dat het vandaag met de snelle veranderingen in de problematiek
van het openbaar bestuur met name voor de ouderen onder het personeel niet een—
voudig geweest is het tempo te volgen. Ik heb daarvoor misschien wel te weinig
begrip getoond, maar wellicht ook te weinig tijd gehad om daarvoor begrip te
hebben. Toch kan ik met de hand op mijn hart verklaren, dat ik in geen enkel op—
zicht van achterstand weet en dat is toch voor een belangrijk deel aan het per
soneel te danken. Een bijzonder woord van dank zou ik dan nog wel willen richten
tôt mijn vriend, de direkteur van gemeentewerken. De bijzonder goede persoonlij-
ke verstandhouding heeft ons het werken aanzienlijk vergemakkelijkt. Ik wil je
daarvoor bijzonder hartelijk danken en dan verder over je zwijgen, omdat ik weet,
dat je dat graag wilt en ik je toch in êên opzicht een keertje je zin wil geven.
Aan de financiële problematiek van de gemeente kan ik eigenlijk niet voorbijgaan.
Toen ik hier in 1965 kwam, kon door een voor die dagen rigoreuze belastingverho—
ging nog een aantal kleine kapitaalwerkjes worden gered. Daarmee was dan het ein—
de van de onrendabele kapitaalswerken gekomen. De daaropvolgende jaren hebben vol—
ledig in het teken gestaan van aanvullende bijdragen uit het gemeentefonds en het
daarmee gepaard gaande extra toezicht op het gemeentebestuur. Dit afhankelijk zijn
van aanvullende bijdragen uit het gemeentefonds is uiteraard een minder aanlokke—
lijke positiej ook voor de secretaris als eerste adviseur van het gemeentebestuur.
Wat de samenwerking met debnurge>E3enten betreft, had ik grote verwachtingen van
een gemeenschappelijke sociale dienst, terwijl ik grote mogelijkheden zag in sa
menwerking in de administratieve sector, waarbij ik dan met name denk aan een cen
trale boekhouding. Een dergelijke samenwerking biedt naar mijn mening grote moge—
lijkheden. Ik vind het jammer dat we daarmee niet verder zijn gekomen tôt op dit
moment. Hoewel bestuurskracht naar mijn mening niet uitsluitend een zaak is van
rationalisatie en techniek, kan, een adequaat/daartoe toch in belangrijke mate
bijdragen. Men kan het betreuren, maar in dit opzicht zullen de kleinere eenheden
het zwaar te verduren krijgen. Nu reeds is het niet eenvoudig het administratieve
apparaat in onze kleine gemeenten op peil te houden. Toch zullen ook in de admini
stratieve sector niei^^ wegen moeten worden ingeslagen en nu is het, ik weet het
uit eigen ervaring en bereid de hand in eigen boezem te steken, niet eenvoudig
om los te komen van het jarenlang verblijf in de tredmolen. We plegen te gemakke—
lijk vast te houden aan oude methoden. Ja zelfs is het zo, dat naarmate een be—
paalde handeling minder zinvol is, we er meer hardnekkig aan gaan vasthouden. Dit
overdenkend schiet me een théorie uit de dierenpsychologie te binnen, die Tom
Pauka, bekend omroepmedewerker, indertijd gebruikte voor een vergelijkbare situ—
atie in de omroepwereld. De théorie is in de dierenpsychologie bekend onder de ti—
tel "kwaaie apen" welke hij alsvolgt aanschouwelijk voorstelt; een aantal apen
zit in een kooi met in het midden een trap en daarboven een tros bananen, zodra
een aap de trap opgaat, worden aile apen natgespoten. Niet alleen die ene aap,
die de trap op wilde, maar ook aile andere. Na een paar weken krijgen de apen
het door, geen van hen zet meer een voet op de trap. Nu wordt een aap uit de kooi
gehaald en vervangen door een aap die niets weet van natspuiten. Hij ziet de bana
nen en klimt de trap op, maar de andere apen springen hem op z'n nek en geven hem
een pak slaag. Na paar keer weet hij, als ik de trap op ga, krijg ik slaag. Nu
wordt er weer een oude aap uit de kooi gehaald en een nieuwe binnengelaten. Deze
gaat direkt naar de trap. Aile apen, ook z'n voorganger, storten zich onmiddellijk
op hem en geven hem een pak ransel. Daarna wordt er weer een aap vervangen door
een nieuwe en vervolgens nog êén, tôt tenslotte aile apen weg zijn, die zelf
f~ apparaat