- 3 -
5. Verzoek van mevr. M.M.H. Wouda*-Piebenga om ontslag als onderwijzeres aan de open-
bare lagere school te Britsum. (voorstel 69/150)
Zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voor
stel besloten. (besluit 69/119)
6. Voorstel om te verklaren. dat voor bepaalde delen van Stiens een bestemmingsplan
in voorbereidïng is. (voorstel 69/151)
De heer Tolsma merkt op, dat het hier de verlenging van een bestaand plan betreft.
Spreker zegt, dat het pand hôtel Smits en het nieuwe pand van de fa. Atema 00k in
dit saneringsplan zijn gelegen. Dit vindt hij onbegrijpelijk, daar het volgens
spreker verboden is te bouwen in die gebieden, waar een voorbereidingsbeslu.it
gelit. De heer Tolsma heeft het gevoel, dat wanneer een sanering plaatsvindt, dat
er dan een bulldozer komt. Hier is spreker wel wat bang voor, omdat er op die ma
nier al heel wat in Stiens is verknoeid.
De voorzitter antwoordt, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid en dat het dus
nog niet is vastgesteld. Het is niet zo, dat waar een saneringsplan geldt, dat
daar een hele nieuwe wijk moet komen. Sommige gedeelten blijven bestaan en andere
moeten verdwijnen, aldus spreker. Dat is dan 00k noodzaak zegt hij.
Bestaande gebouwen kunnen derhalve in een saneringsplan worden ingepast.
Wethouder Di.jkstra zegt, dat wanneer een saneringsplan wordt vastgesteld, dat dan
tegelijkertijd een voor datzelfde gebied geldend bestemmingsplan moet worden vast
gesteld. De bestaande bouw^-werken, die men wil handhaven, zal men op het bestem
mingsplan moeten vermelden, zo besluit spreker.
De heer Soepboer zegt, dat geen bestemmingsplan wordt goedgekeurd, zonder dat het
eerst door de gemeenteraad is vastgesteld. De raad kan in eerste instantie dus
zelf bepalen wat wel en wat niet op het bestemmingsplan gehandhaafd of vermeld
moet worden.
Zonder verdere discussie en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
voorstel besloten. (besluit 69/120)
7. Voorstel om te verklaren, dat de instandhouding van de openbare lagere school te
Britsum. op grond. van art. 19 van de Lager-onderwi.jswet 1920 wordt gevorderd.
(voorstel 69/15*2)
Mevr. Bi.jlsma zou aangaande deze gevallen graag het advies van de inspecteur van
het lager onderwijs vernemen. Het betreft hier n.l. een noodlijdende school.
Wethouder Di.jkstra vraagt zich af, of de inspecteur in dit geval een advies be-
hoort te geven en of hij advies zal willen geven.
De heer Beeksma vindt het onjuist, dat mevr. Bijlsma in dit verband het woord nood-
lijdend gebruikt. Het aantal leerlingen mag dan wel laag zijn, maar dat houdt dan
beslist niet in, dat het onderwijs aan die school slecht is, zo besluit spreker.
De heer Soepboer wil wel graag, dat het voorstel wordt aangenomen. Hij voelt er
wel voor om daarna in het algemeen advies in te winnen bij een deskundige.
De heer Ni.jdam meent te weten, dat de inspecteur indertijd met de schoolkwestie
te Hijum een duidelijke uitspraak heeft gedaan over de situatie op kleine scholen.
De voorzitter zegt naar aanleiding van hetgeen zojuist gezegd is, dat het advies
van de diverse inspecties over de situatie op kleine scholen heel verschillend is,
zodat het altijd een persoonlijk advies blijft.
Zonder verdoie discussie en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
voorstel besloten. (besluit 69/121