5. In artikel 18 vervalt de zinsnede in lid 1 aanvangende met de woorden
"met dien verstande" en eindigende met de woorden "van deze goedkeuring".
6. In artikel 19 wordt aan het slot vrn lid 2 voor de woorden "de minister
van Onderwijs en Wetenschappen" gelezen "de minister, belast met de zorg
voor de monumenten".
7. In artikel 21 wordt in lid 1 het bepaalde sub c en d vervangen doors
"c. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet of de
provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en de
ze niet is verleend".
Aan het slot van lid 4 wordt toegevoegd: "of indien de aanvraag een woon-
keet betreft, bij Gedeputeerde Staten".
8. Voor artikel 25 wordt gelezen:
"Burgemeester en wethouders schrijven de bouwvergunning op verzoek van
degene op wiens naam de vergunning is gesteld of van zijn rechtverkrij-
gende over Op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning
is gesteld."
9. In artikel 39 wordt het bepaalde sub b vervangen door:
"b. langs een wegzijde, waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aan—
wezig is en waarlangs mag worden gebouwd, de lijn gelegen op 30 meter
uit de as van de weg."
10. In artikel 41 wordt het bepaalde onder g vervangen door:
"hijsinrichtingen aan tôt bewoning bestemde gebouwen, mits deze hijsin—
richtingen geen grotere reikwijdte hebben dan 1 m voor de voorgevelrooi—
lijn en niet lager zijn geplaatst dan 4»2 m boven de hoogte van de weg."
11. In artikel 42 wordt 1. veranderd in m. en wordt een nieuw 1. tussenge-
voegd, luidende:
"1. bouwwerken geen gebouwen zijnde, die naar hun aard en bestemming op
een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn."
12. In artikel 44 wordt de tweede zin van lid 1 vervangen door:
"Niet van toepassing is voorgaande bepaling:
a. in de gevallen genoemd in artikel 41 en in die waarin de vrijstelling
genoemd in de artikelen 42 en 43 is verleend;
b. in de gevallen genoemd in artikel 47 en in die waarin de vrijstelling
genoemd in artikel 48 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel
achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;
c. in de gevallen waarin de in lid 2 bedoelde nadere eis wordt gesteld."
13. In artikel 48 wordt het bepaalde onder f, h, k en m als volgt gelezen:
"f. gebouwen op binnenterreinen, mits zij op grond van artikel 37 mogen
worden gebouwd;
h. aan- en uitbouwen welke buitenwerks gemeten niet hoger zijn dan de
bovenzijde van de laatste volledig boven het terrein gelegen bouw-
laag van het gebouw zelf en niet hoger dan (4»5)m boven de gemiddelde
hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiïng van de bouw;
k. een bij een eengezinshuis behorende vrijstaande bergplaats voor huis—
houdelijke doeleinden, met een grotere oppervlakte dan 9 m2 of een
grotere hoogte dan 2,5 m boven de gemiddelde hoogte van het terrein
ter plaatse bij voltooiïng van de bouw;
m. bijgebouwen, andere dan bedoeld onder j en k, waarvan de goot- of
boeiïnghoogte niet hoger dan (3)m is boven de gemiddelde hoogte van
het terrein ter plaatse bij voltooiïng van de bouw."