- 2 - Artikel 4. Het verbod, gesteld in artikel 3, eerste lid, sub a en het tweede lid, is niet van toepassing ten aanzien van: a. Opschriften, welke dienen tôt het openbaren van gedachten of gevoelens, als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet; b. opschriften, welke een tijdelijk karakter hebben voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, doch voor niet langer dan zes weken; c. opschriften ter voldoening aan een wettelijke verplichting of op grond van een wettelijk toegekende bevoegdheid, mits zij geen groter oppervlakte hebben dan 0.5 m2. en geen grotere afmeting in één richting dan 1 m.; d. ten hoogste één uithangbord (of loodrecht op het gevelvlak geplaatste lichtbak, of reclamevlag of reclamevaandel) aan een gevel van een gebouw, mits een dergelijk object niet meer dan 1 m. naar voren springt, gemeten van de gevel af en de oppervlakte niet meer dan 0.7 m2. bedraagt; e. ten hoogste drie tegen een gevelvlak van een gebouw aangebrachte opschrif- ten, geen objecten als onder d. bedoeld of neonlichtreclames zijnde, welke opschriften betrekking hebben op de naam van de bewoner of op de dienst, het beroep of het bedrijf, dat in of op het onroerend goed wordt uitgeoefend, of waarvoor dat onroerend goed is bestemd, mits elk opschrift niet groter is dan 0.35 m2. f. aankondigingen van een openbare verkoping of verpachting en aankondigingen, waarbij een onroerend goed te koop of te huur wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, mits zij worden aangebracht op of aan het onroerend goed, waarop of waarin de openbare verkoping of verpachting zal plaats vinden, of dat te koop of te huur wordt aangeboden; g. opschriften, die krachtens een bouwvergunning als onderdeel van een gebouw zijn aangebracht of van oudsher daarvan deel uitmaken; h. opschriften, aangebracht door de overheid, een overheidsbedrijf of de direc- tie van een openbaar middel van vervoer, die naar het oordeel van burgemees- ter en wethouders uitsluitend ten dienste van het publiek strekken en op schriften in het belang van het verkeer op wegwijzers en plaatsnaamborden. i. opschriften in of op stations van openbare middelen van vervoer of op daar- bij behorende terreinen; j. opschriften op zuilen, borden en muren, die daarvoor door de overheid zijn aangewezen; k. opschriften op terreinen of op c.q. aan gebouwen op terreinen, die bij ge- meentelijk bestemmingsplan als industrieterrein zijn aangewezen; Artikel 5. Het verbod gesteld in artikel 3, eerste lid onder b., is niet van toepassing ten aanzien van het hebben van afbraak, puin en oude materialen: le. op een onroerend goed voor de uitvoering of het onderhoud van openbare werken 2e. op een onroerend goed, waarop of waarin onderhouds-, herstel-, bouw- of slopingswerkzaamheden worden verricht, mits deze zaken voor de werkzaam- heden nodig of van het werk, dat hersteld of gesloopt wordt, afkomstig zijn en zij niet langer worden opgeslagen dan zes maanden na voltooiing der werkzaamheden. Artikel 6. 1. De vergunning, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, wordt slechts verleend, indien de schoonheid van het dorpsbeeld of van het landschap niet wordt geschaad. 2. De bedoelde vergunning kan worden ingetrokken, indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in het belang van de schoonheid van het stads- of dorpsbeeld of van het landschap nodig is, en voorts indien het onroerend goed, waarop, waarboven of waaraan de in artikel 3, eerste lid, sub a. bedoelde objecten zijn aangebracht, van bestemming verandert.

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1977 | | pagina 64