Agendapunt g
Voorstel 77/ 35
Onderwerp: Stiens, 14 juni 1977.
gemeentelijke herindeling
Aan
de gemeenteraad
Bij haar schrijven van 13 mei jl. heeft het kollege van Gedeputeerde Staten aan de
gemeentebesturen het rapport "Commentaar op de gemeentelijke reakties inzake de
herindelingsvoorstellen" van de werkgroep "gemeentelijke herindeling" toegezonden.
In dit rapport heeft de voormelde werkgroep kommentaar op de reakties van de gemeen
tebesturen gegeven.
Zoals u inmiddels uit persberichten zult hebben vernomen is de zienswijze van de
werkgroep wat betreft het noordoostelijke gedeelte van Friesland niet gewijzigd.
Zij blijft pleiten voor de vorming van een gemeente "Dokkum" en een gemeente
"Stiens"
Anderzijds moet worden gekonstateerddat het voeren van akties soms wel resultaat
kan hebben, getuige het feit dat thans door de werkgroep aan Gedeputeerde Staten
wordt geadviseerd de gemeenten Menaldumadeel en Wonseradeel wel te laten bestaan.
Blijkens de voorlopige standpuntbepaling van Gedeputeerde Staten wordt dit advies
gehonoreerd
In haar kommentaar op de door u in de raadsvergadering van 24 juni 1976 geuitte
visie op het herindelingsplan zegt de werkgroep, dat het herindelingsvoorstel mede
is gebaseerd op de overweging, dat het grensbeloop van de nieuwe gemeente "Stiens"
zodanig moet zijn, "dat het vanzelfsprekend" geacht moet worden, dat Stiens het
bestuurscentrum van de nieuwe gemeente wordt. De werkgroep reageert hiermede op be-
leidsaanbeveling 4. Deze aanbeveling luidt als volgt: "er op aan te dringen, dat
00k in de toekomst Stiens bestuurscentrum blijft, 00k wanneer de grenzen van de
nieuwe gemeente beduidend anders komen te lopen".
Wel voegt zij er aan toe, dat uiteraard de raad van de nieuwe gemeente hierover
heeft te beslissen.
Verder is de werkgroep van oordeel, dat er in de reaktie van deze gemeente 00k spra-
ke is van enige "luchthartigheid"Deze luchthartigheid heeft betrekking op de ge-
poneerde beleidsaanbevelingdat er geen behoefte bestaat aan een toedeling van de
dorpen Hallum en Marrum aan een gemeente "Stiens", omdat de huidige gemeente Leeuwar-
deradeel in staat is op eigen kracht de 10.000 inwonersgrens te halen.
Wij menen,dat deze reaktie helemaal niet luchthartig is en wel, omdat het zeer
reëel is om te veronderstellen, dat de gemeente Leeuwarderadeel op eigen kracht de
10.000 inwonersgrens zal halen.
Uitgaande van de gemiddelde bouw van 90 woningen per jaar en daaraan gekoppeld een
gemiddelde groei van plus minus 180 personen per jaar is het naar ons gevoelen
reëel om te veronderstellen, dat rond de jaren 1987/1988 deze gemeente 10.000 in-
woners zal tellen. Dit jaar zal zo het zich nu laat aanzien de 8.000 grens worden
overschreden.
Rekening houdende met het feit, dat binnen de goedgekeurde plannen nog plus minus
450 woningen kunnen worden gebouwd betekent dit zeker een mogelijkheid om door te
groeien tôt plus minus 9.000 inwoners. Op dat moment zullen we ons ergens in de
jaren 1982/1983 bevinden. Het zou ons wel erg verbazen, dat dan nog geen nieuwe
bestemmingsplannen zouden zijn goedgekeurd die het doorstoten naar de 10.000 grens
mogelijk maken.
Gelet hierop vinden wij, dat de beleidsaanbeveling, dat er geen behoefte bestaat
aan een toedeling van de dorpen Hallum en Marrum aan een gemeente "Stiens" onver-
kort kan worden gehandhaafd.
Voor het overige bestaat er weinig aanleiding op hetuitgebrachte rapport in te gaan.
Wel konstateren wij met voldoening, dat, overeenkomstig de wens van de aldaar wo-
nende bevolking, de bereidheid aanwezig is de woonbebouwing aan de Tsjessingawei
Piter Rindertsreedsje en de Cornjumer Nijlânsdyk bij de gemeente Leeuwarderadeel
c.q. een gemeente "Stiens" in te delen.
Ook vinden wij het verheugend, dat ondanks een verzoek van de gemeente Het Bildt
hiertoe de werkgroep blijft adviseren (waarmede door Gedeputeerde Staten wordt in-
gestemd) dat Oude Leije in zijn geheel dient te worden ingedeeld bij de toekomstige
gemeente "Stiens".
Met uitzondering van de reaktie op de beleidsaanbeveling betreffende de toedeling
van de Ferwerderadeelster dorpen Hallum en Marrum hebben wij weinig moeite met het
nadere rapport van de werkgroep c.q. het voorlopige standpunt van Gedeputeerde
Staten