Il
Hoofdstuk I
Inleiding
Op 1 februari '74 zijn twee leden van de Kulturele Raad van Leeuwarderadeel
naar een studiedag van de noordelijke studiekring "Overheid en Kultuur" geweest.
Het onderwerp, dat op deze studiedag aan de orde kwam was het "plaatselijk vormings-
en ontwikkelingswerk voor volwassenen. De bedoeling en de mogelijkheden van de
ontwerpregeling vormings- en ontwikkelingswerk voorvolwassenen werd uit de doeken
gedaan en verder ook hoe er op ingespeeld kon worden.
Deze heide leden hebben de verkregen informatie in de Kulturele Raad gebracht.
Deze besloot, na een inleiding van de heer Janzen van de Fryske Kultuerried
en na overleg met de Fryske Kultuerried,het opbouworgaan en het clubhuis 8-88
om iets te gaan doen en zo alvast op de~regeling vooruit te lopen.
De bedoeling van de regeling:
Zoals het geven van de mogelijkheden tôt vermeerdering van kennis, inrichten en
vaardigheden en tôt bepaling van standpunten en houdingen. En vooral het scheppen
van mogelijkheden voor die mensen niet of nauwelijks door het bestaande werk
bereikt worden,,sprak aan.
Door middel van hearings in de verschillende dorpen en enqueteformulieren onder
de vereniginaen hebben zij de gegevens verzameld.
Toen bleek dat er op de hearings weinig of geen bejaarden waren heeft men besloten
om ook nog een aantal bijeenkomsten van bejaarden te bezoeken.
De uitslagen van dit onderzoek zijn gebundeld in het rapport "Inventarisatie van
wensen en verlangens met betrekking tôt de vriîe tiîdsbesteding in Leeuwarderadeel".
Dit rapport is in oktober '76 af gekomen en aan aile betrokkenen d.w.z. de leden
van de Kulturele Raad, gemeehteraad, kollege van burgemeester en wethouders en de
verenigingen toegestuurd.
Op grond van dit rapport, is er door de Kulturele Raad een advies uitgebracht aan
de gemeenteraad en het kollege van burgemeester en wethouders, om met deze rege
ling te gaan werken.
Intussen was op 1 juli '76 de rijsbijdrageregeling "Vormings- en ontwikkelings
werk voor volwassenen van kracht geworden.
Men besloot de heer Otsen, destijds ambtenaar buitendienst van het Ministerie van
C.R;M. in de provincie Friesland,' uit te nodigen voor een gesprek met zowel de
kommissie ad hoc als het kollege van Burgemeester en Wethouders en vertegenwoordi-
gers van de Fryske Kultuerried.
Na dit gesprek heeft men besloten om een beroepsfunktionaris aan te vragen bij het
Ministerie van C.R.M. op grond van artikel 19 van de regeling, een funktionaris
die belast wordt met het opstellen van het edukatieve plan dat uitgangspunt van
deze regeling is.
Deze aanvraag is voor 1 november '76 gedaan, gekombirieerd met een begroting van een
aantal aktiviteiten. Het krijgen van de dèfinitieve toezegging voor de funktionaris
heeft ongeveer 1 jaar geduurd.
il