-3-
Regio geen goede zaak is. De heer De Haan wijst erop, dat de commenta-
riëring van de heer Van Rijn wat voorbarig is geweest. Zijns
inziens wordt nu alleen een principe uitspraak gevraagd over de vraag
of de samenwerking in Regio verband kan worden voort gezet.
Over de regeling zelve kan later nog voldoende worden gezegd.
Hij zegt, dat zijn fractie in principe voor een régionale samenwerking is.
Wethouder vSoepboer zegt, dat de onderhavige ontwerp-regeling uitgaat
van een inter- en niet van een bovengemeentelijke regeling.
Verder is hij de mening toegedaan, dat aan de Regio een minimaal takenpakket
moet worden toegekend. Hij blijft overigens de mening toegedaan, dat het
geven van adviezen de grootste taak van de Regio blijft. Hij wijst erop,
dat de fractievorming alleen maar plaatsvindt uit een oogpunt van doelmatigheid
De heer De Haan zegt er moeite mee te hebben, dat het dagelijks bestuur van de
Regio alleen maar kan bestaan uit dagelijkse bestuurders van de gemeenten.
Hij meent, dat het mogelijk moet zijn, dat ook gewone raadsleden zitting
kunnen hebben in het dagelijks bestuur van de Regio. Wat betreft het
bepaalde in artikel 42, lid 6 van de ontwerp-regeling merkt hij op hierover
genunanceerder te denken. Hij is de mening toegedaan, dat het veto-recht
geen democratisch recht is. Zijn inziens moet hierover nog eens goed
worden nagedacht. Ook hij vindt het niet nodig, dat een limitatieve opsomming
van de Regio taken wordt gegeven. Ook door de heer Van Rijn wordt bepleit
dat een raadslid lid van het dagelijks bestuur van de Regio moet kunnen zijn.
Verder meent hij, dat het niet juist is, dat in de aard van deze samenwerking
de eigen autonomie wordt opgegeven. Hij wijst erop, dat dit wel gebeurt indien
de zogenaamde 2/3 regeling wordt aangenomen. Wethouder Soepboer zegt er geen
bezwaar tegen te hebben, dat dit wordt gewijzigd in 3/4.
Zonder hoofdelijke stemming wordt door de raad besloten in principe uit
te spreken, dat tegen een continuering van de samenwerking in de Regio
Leeuwarden geen bezwaar bestaat.
11Voorstel om voor het bestemmingsplan Stiens-dorp een voorbereidingsbesluit
te nemen. (Van Smallebrug 16 te Stiens] (78-172] 2-3 215 meter (R.354 meter]
Alvorens met de discussie wordt begonnen leest de voorzitter een brief
van plaatselijk belang voor. De heer De Haan zegt zich te conformeren aan
het standpunt van de minderheid van het kollege van burgemeester en wethouders.
De heer Boersma zegt begrip te hebben voor de geuite bezwaren, maar vindt
anderzijds de vestiging van een café/cafétaria wel wenselijk. Hij wijst erop
dat elke vestigingsplaats bezwaren heeft. Hij informeert of het mogelijk is
een soort overgangsrecht te introduceren, dat de burgemeester de bevoegd-
heid geeft het bedrijf te sluiten indien er sprake is van ernstige overlast.
De heer Beuker zegt de stelling, dat de vestiging van een cafétaria aldaar
wel mogelijk is niet te kunnen delen. Hij zegt namens zijn fractie, dat
het standpunt van de minderheid van het kollege van burgemeester en wethouders
zal worden gesteund. De heer Haagsma is de mening toegedaan, dat wanneer
de vestiging van een café alhier wordt toegestaan de raad zich belachelijk
maakt voor de inwoners van Stiens. Wat hem betreft wordt voor geen enkel
pand meer een café-vergunning verleend. De heer Jansma meent dat tegen de
vestiging van een cafétaria niets is,.Ook tegen de genoemde hotelakkomodaties
bestaan zijnerzijds S8en bezwarenTegen de vestiging van een café heeft
hij wel bezwaren, omdat dit nogal wat overlast aan de omgeving kan bezorgen.
In dit verband wijst hij op het ontbreken van parkeergelegenheid. De heer
Van Rijn zegt in te stemmen met het voorstel van de minderheid.En wel omdat
in bredere kring met onvrede over de vestiging van een café aldaar wordt
gesproken. De heer Faber wijst op het gestelde in het kollege programma vàn de
beide grootste fracties Hijzegt het niet te kunnen rijmen, dat de vestiging van dit
bedrijf wordt geweerd. Hij vraagt zich af, of er inderdaad wel een andere
verkeerssituatie ontstaat. De heer Tulner meent, dat het wonen in het
centrum van Stiens bepaalde consequenties heeft. Verder is hij van oordeel
dat de middenstand zo positief mogelijk moet worden benaderd. Hij merkt op
nog nooit duidelijke klachten over de bedrijven van Brandsma en Smits
te hebben gehoord.