Artikel 5.
1. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt worden de rechten,
genoemd in artikel 2, sub A, geheven over zoveel kalendermaandqn als na de
aanvang van de belastingplicht nog in dat jaar overblijven.
Gedeelten van een maand worden hierbij voor een voile maand gerekend.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het kalenderjaar eindigt, is het recht
niet meer verschuldigd over zoveel voile kalendermaanden als na het einde van
de belastingplicht nog het in het jaar overblijven.
Artikel 6.
Het in de loop van het belastingjaar verlaten van een gebouw of een gedeelte van
een gebouw door een belastingplichtige en het tegelijkertijd betrekken van een
ander gebouw of gedeelte van een gebouw in de gemeente, alwaar de belastingplich
tige wederom gebruik maakt van de in artikel 2, sub A, bedoelde diensten, worden
geacht gedurende dat belastingjaar geen wijziging in de in het eerste lid van
artikel 4 bedoelde omstandigheden te brengen.
Belastingjaar.
Artikel 7.
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Wljze van invordering
Artikel B.
1. De rechten, genoemd in artikel 2, sub A, worden geheven bij wege van aanslag.
2. De rechten genoemd in artikel 2, sub B, C en D worden geheven bij wege van nota.
Betalingstermijnen.
Artikel 9.
De bij wege van aanslag geheven rechten zijn invorderbaar in vier gelijke termijnen
De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, volgende op die, waarin
het aanslagbiljet is gedagtekend, de tweede een maand daarna en zo vervolgens.
De bij wege van nota geheven rechten zijn invorderbaar in één termijn, vervallende
één maand na dagtekening van de nota.
Inwerkingtreding
Artikel 10.
1. Deze verordening treedt in werking voor zover betreft de rechten, bedoeld in
artikel 2, sub A, dezer verordening op 1 januari 1980, en voor zover betreft
artikel 2, sub B, C en D, dezer verordening op de eerste dag van de maand,
volgende op die, waarin de Koninklijke goedkeuring is verleend.