- k -
d. met ingang van de dag, waarop de belanghebbende recht yerkrijgt op
een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsyerzekering,
dan wel een uitkering overeenkomstig de normen van de Wet op de Arbeids-
ongeschiktheidsverzekering uit hoofde van de betrekking waaruit hij met
recht op uitkering is ontslagen.
Indien en voor zover het in de gevallen bedoeld onder c toegekende invali-
diteitspensioen of de uitkering als bedoeld onder d lager is dan de uitke
ring die de betrokkene als belanghebbende in de zin van deze regeling zou
hebben ontvangen indien het bepaalde onder c of d niet op hem van toepas-
sing zou zijn geweest, wordt het verschil hem bij wijze van toelage uitgekeerd.
2. In afwijking van het vorige lid, onder c, eindigt het recht op uitkering,
indien de belanghebbende uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend onge-
schikt is verklaard voor het vervullen van de betrekking, die hij gedurende
de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij ambte-
naar vas in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwetmet ingang van
de dag waarop de belanghebbende uit evenbedoelde betrekking is ontslagen.
3. Het recht op uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard
indien de belanghebbende de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststel-
ling of de vermindering van de uitkering niet, niet volledig, of onjuist
verstrekt, dan wel de verplichting als bedoeld in artikel 9 niet nakomt.
Artikel 11
1a. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de belanghebbende aan wie een
uitkering is toegekend, wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de over-
ledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan
de uitkering berekend over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met
de toeslag bedoeld in artikel 8.
b. Indien op de uitkering een vermindering wordt toegepast krachtens artikel
5 en artikel 6, is het bedrag dat ingevolge de voorafgaande volzin wordt
toegekend, gelijk aan het bedrag van de verminderde uitkering, waarop de
belanghebbende vSor zijn overlijden aanspraak had, gerekend over een tijd
vak van drie maanden.
2. a. Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet
duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de toekenning van het bedrag als
bedoeld in het eerste lid ten behoeve van de minderjarige kinderen.
b. Onder kinderen in de zin van dit artikel worden mede verstaan:
le natuurlijke kinderen;
2e kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder
pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de
opvoeding van het kind als van het eigen kind, onafhankelijk van enige
verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvan.
c. Ontbreken ook de in dit lid genoemde kinderen, dan geschiedt de toekenning
yan het bedrag als bedoeld in het eerste lid, indien de overledene kost-
winner was voor ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten
behoeve van deze betrekkingen.
3. Op het bedrag als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt in mindering
gebracht dat deel van het bedrag waarop de nagelaten betrekkingen van de
overledene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens
enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschikt-
heid en onvrijwillige werkloosheid, of krachtens artikel E 13, lid 10, van het
Algemeen Ambtenarenreglement
U. Indien de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid, nalaat
kan het daarbedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de be-
taling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien
de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
5