-2- Artikel 4 heffingsgrondslag) 1. voor de vaststelling van de heffinsgrondslag wordt de waarde in het economische verkeer bepaald op die welke aan het onroerende goed dient te worden toegekend, indien de voile en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt, onmiddelijk en in voile omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen; 2. met betrekking tôt een onroerend goed als bedoeld in het derde lid wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de heffingsgrondslag gesteld op de vervanginswaarde van dat goed, bij de bepaling waarvan rekening wordt gehouden met de technische en de functionele veroudering die is opgetreden sedert de stichting van het goed, waarbij de invloed van latere wijzigingen mede in aan- merking wordt genomenj 3. het bepaalde in het tweede lid is van toepassing met betrekking tôt het on roerend goed waarvoor roJelijkerwijs geen verkrijger kan worden gevonden die het goed zou willen verwerven tegen een bedrag dat in een redelijke verhouding staat tôt de in het tweede lid bedoelde waarde, en die het goed overeenkomstig het eerste lid in gebuik zou willen nemen met inachtneming van de aard en de bestemming daarvan. Als een zodanig goed wordt in ieder geval aangemerkt het onroerende goed dat naar zijn specifieke aarde en inrichting is bestemd om te worden gebruikt ten behoeve van: a. de openbare dienst door organen, instellingen en diensten van publiek- rechtelijke rechtspersonen; b. de opwekking, de produktie, het transport of de distributie van energie en energiedragersalsmede de winning, het transport of de distributie van waterj c. de zuivering van riool- en ander afvalwaterj d. de winning van delfstoffenj e. het geven van onderwijs, f. de verzorging van zieken, gebrekkigen of bejaarden; 4. indien van een onroerend goed, als bedoeld in artikel 3, onder ten eerste c,d of e, niet een zelfstandige waarde in het economische verkeer kan worden vastgesteld, wordt die waarde gesteld op een evenredig deel van de waarde in het economisch verkeer dan wel de gecorrigeerde vervangingswaarde van het eigendom waarvan het deel uitmaakt; 5. bij de toepassing van de leden 1 tôt en met 3 blijft buiten aanmerking de waarde van tôt het onroerende goed behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merkenj 6. bij toepassing van de leden 1 tôt en met 3 blijft buiten aanmerking de invloed welke de bouw of verbouwing van een gebouwd eigendom heeft op ce waarde in het economische verkeer van het onroerende goed, zolang die bouw of die ver bouwing nog niet is voltooid of geen voltooiingsverklaring is afgegeven, dan wel zolang dat gebouwde eigendom nog niet gereed is gekomen voor feitelijk gebuik overeenkomstig de bestemming die met de bouw of verbouwing wordt beoogd; 7. indien met betrekking tôt een onroerend goed de bouw of de verbouwing van een gebouwd eigendom nog niet is voltooid, doch wel zover is gevorderd dat een gedeelte daarvan in feitelijk gebruik kan worden genomen overeenkomstig de bestemming die met die bouw of die verbouwing voor het gehele gebouwde eigendom wordt beoogd, wordt bij het vaststellen van de heffingsgrondslag de invloed welke die bouw of die verbouwing heeft op de waarde in het economische verkeer voor dat onroerende goed in aanmerking genomen, voor zover deze kan worden toe- geschreven aan het voor feitelijk gebruik gereedgekomen gedeelte. Voor zoveel nodig is voor de waardering van evenbedoeld gedeelte het vierde lid van over- eenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de in dat lid bedoelde waarde in het economische verkeer van het eigendom in de plaats treedt de onder- stelde waarde in het economisch verkeer welke aan het gebouwde eigendom zou moeten worden toegekend, indien de bouw of de verbouwing reeds geheel was voltooid;

Historisch Centrum Leeuwarden

Notulen van de gemeenteraad van Leeuwarderadeel | 1983 | | pagina 55