-3-
B. indien met betrekking tôt een onroerend goed een gebouwd eigendom geheel
wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en met herbouw, een
en ander van een zodanige omvang dat naar maatschappelijke opvatting met die
verbouwing de stichting van een geheel nieuw getmuwd eigendom wordt beoogd,
wordt voor de duur van de verbouwing en onverminderd het bepaalde in het
zevende lid bij het vaststellen van de heffingsgrondslag de ondergrond van
het gebouwde eigendom aangemerkt als een ongebouwd eigendom;
9. in afwijking in zoverre van het bepaalde in de leden 1 tôt en met 3 wordt met
betrekking tôt het onroerende goed dat tôt woning dient en deel uimaakt van
een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb.63) aangewezen landgoed, de
waarde in het economisch verkeer bepaald met inachtneming van een onderstelde
verplichting om dat goed gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in
stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regelen van
normaal bosgeheer noodzakelijk of gebuikelijk is;
Artikel 5 (peildatum heffingsgrondslag]
1. De heffingsgrondslag woordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari 1981
en vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens 5 jaren later valt.
Indien met betrekking tôt een onroerend goed de in artikel 1 bedoelde uit-
zondering of een in artikel 7 bedoelde vrijstelling niet meer kan worden
toegepast voor een belastingjaar waarvan het begin niet samen valt met een in
de vorige volzin bedoeld tijdstip, wordt de heffingsgrondslag alsnog vastgesteld
op de onderstelde waarde in het economische verkeer, welke aan dat onroerende
goed zou zijn toegekend op het direct aan dat belastingjaar voorafgaande
tijdstip dat ingevolge het bepaalde in de vorige volzin in aanmerking zou zijn
genomen, indien op dat tijdstip die uitzondering of die vrijstelling niet van
toepassing was geweestEen aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt toe-
passing voor elk belastingjaar -indien en voor zover daarvoor de evenbedoelde
uitzondering of vrijstelling niet van toepassing is- vallende in een tijdvak
van 5 achtereenvolgende jaren, welk tijdvak aanvangt op een tijdstip als is
bedoeld in de eerste volzin.
2. Indien de heffingsgrondslag op de voet van het eerste lid is vastgesteld en
op enig tijdstip gedurende de eerste 4 jaren van het tijdvak waarvoor die
heffingsgrondslag toepassing zou moeten blijven vinden, de waarde in het
economische verkeer wijziging ondergaat als gevolg van, hetzij bouw, daaronder
begrepen verbouwing, of afbraak, hetzij verandering van bestemming, wordt
in afwijking van het eerste lid de heffingsgrondslag opnieuw vastgesteld.
Die nieuwe heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de onderstelde waarde in
het economische verkeer, welke in aanmerking zou zijn genomen, indien die
bouw, afbraak of bestemmingsverandering zijn beslag had gekregen bij de
aanvang van het evenbedoelde tijdvak. Alsdan treedt die opnieuw vastgestelde
heffingsgrondslag in de plaats van die welke Qp de voet van het eerste lid
laatstelijk is vastgesteld en vindt voor het eerst toepassing voor het belasting
jaar volgende op dat waarin die wijziging van de waarde in het economische
verkeer is ingetreden.
Artikel S Cbelastingtarief
1. Voor elke voile f 3000,-- van de heffingsgrondslag bedraagt de belasting
bedoelt in:
a. artikel 1, letter a. f 4,40
b. artikel 1, letter b. 5,50
2. Belastingaanclagen van minder dan f 10,-- worden niet opgelegd.
Artikel 7 Cvrijstellingen)
1 Behoudens het bepaalde in het 2e lid wordt een in artikel 1 bedoelde belasting
niet geheven terzake van:
a. gebouwde eigendommen, met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde
en ongebouwde aanhorigheden, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de open-
bare eredienst of voor openbare bijeenkomsten van genootschappen op geestelijke